maandag 27 oktober 2008

Les trois petits cochons

Dit weekend zag ik varkens. Veel varkens. Grote varkens, kleine varkens, maar vooral veel varkens. Het was een ontdekking. Een avontuur eigenlijk. Een verhaal.

Het begon allemaal met mijn collega Maryline, die me uitnodigde om een weekendje bij haar te komen logeren op Guadeloupe. Ze woont in een klein schattig huisje, midden in het groen. We zaten met ons tweetjes rustig op haar terras van een piñaatje te slurpen, toen we plots een vreselijk gekrijs hoorden. Vragend keek ik Maryline aan (en toch ook een beetje achterdochtig – zo goed ken ik haar ten slotte niet en je weet tegenwoordig maar nooit wat een mens in z’n vrije tijd allemaal uitspookt). “Ha, dat is waar ook!” riep ze uit. Volgens haar buren had er ergens een varken kleintjes gekregen, en of ik misschien zin had om er eens naar te gaan kijken? Ze was er zelf zo benieuwd naar. Varkens. Antilliaanse varkens. “Zijn het wilde varkens?” vroeg ik. “Tja, wat bedoel je met wild? Ik zou ze niet op mijn schoot nemen, maar ze zouden normaal gezien in een hok moeten zitten.” Zouden-normaal-gezien-moeten. Hmmm… Ik weet niet…

Na een kleine kansberekening (hoe snel kan ik lopen indien ze niet in een hok zitten), besloten we om het er maar op te wagen. We kleedden ons zo goed mogelijk aan (jeans en tennisschoenen – je neemt nu eenmaal geen safarikledij mee naar een tropisch eiland) en gingen op pad. Door al dat groen, op zoek naar de varkens. Heel even flitste die scene van “Snatch” door mijn hoofd (“Miss a payment, and we’ll feed you to the pigs”) en keek ik stiekem terug naar Maryline voor een snelle scan: 1m65, 49 kilo – No problem, I can take her. Let’s go.

Zoals in elk avontuur lagen er een aantal te overwinnen obstakels op onze weg. Rotsen, steile stukken, dichte begroeiing, we trotseerden het allemaal zonder al te veel problemen. Het werd iets spannender toen we geiten tegenkwamen (geen beproeving zonder geiten uiteraard), maar na een tijdje roken we dat we in de buurt kwamen.

Waar we ons echter niet aan verwacht hadden was een papa-varken. Enkele meters voor we aan het hok kwamen, dook er plots een beer van een big uit de struiken op. Het was een gigantisch beest. Een kleine koe bijna. Zo’n beest waar twee gezinnen een jaar lang van kunnen eten. Langzaam kwam hij op ons af gewaggeld. Ik was zo gefascineerd door de prehistorische omvang van het zwijn, dat ik Maryline pas hoorde toen ze me bij de arm greep. “Roselyne, ik denk dat we ons beter uit de voeten maken.” Papa-vark was ondertussen genaderd tot op enkele passen van ons, en ik besefte dat ze gelijk had. We zetten het op een loopje. Toen we even later merkten dat we niet achtervolgd werden, zagen we pas dat hij vastlag aan een ketting. Gelukkig maar. Volgens mij hadden we prima kunnen dienen als toetje.

Met een grote boog rondom Old Major, wandelden we tenslotte naar onze eindbestemming, het varkenshok. Balancerend tussen de hopen drek, piepten we voorzichtig over de deur. Daar waren ze: mama-vark en een hele boel kleine biggen. Het waren er veel. Elf telden we er. Roze, donkerbruine en roos-bruin gevlekte. Zo schattig. Niet te geloven dat zo’n klein varkje ooit uitgroeit tot zo'n gigantisch gebraad. Knorrend liepen ze rond hun mammie heen, elkaar een beetje porrend, knabbelend op elkaars gekrulde roze staartje.



Plots kreeg er eentje het idee om te gaan drinken. Wat daarop volgde was een stormloop van jewelste. Met luid gekrijs sprongen ze alle elf tegen hun moeder aan, tot de arme zeug tegen de vlakte ging. Drummend vochten ze om een plekje. Het vredige tafereel van enkele minuten geleden was plotsklaps omgetoverd tot een waar inferno. Overal waren er biggen: onder, naast en zelfs bovenop het mama-vark. Waren ze eigenlijk wel aan het drinken, of vraten ze hun moeder gewoon op? Mijn idee om er stiekem eentje mee te smokkelen werd meteen weer opgeborgen. Geen hulpeloze knorretjes, deze biggen, zelfs de wolf zou er huilend van gaan lopen…

maandag 20 oktober 2008

Liberté, égalité, complexité

Oktober, reeds bijna november. Ondertussen ga ik naar het eerste half jaar dat ik op Martinique woon. Je zou denken dat ik nu wel alles heb geregeld wat er moet geregeld zijn qua officiele documenten, basisvoorzieningen, noem maar op. Wel, guess again, want dat is zodus niet het geval. Ongelooflijk hoe moeilijk en ingewikkeld alles hier is. Een tijdje terug waren er de electriciteitsproblemen (misschien deels mijn fout, volwassen worden betekent onder andere het kunnen toegeven van je fouten, niet?) maar de voorbeelden zijn legio en vaak kan ik alleen maar toekijken (meestal zeer verbaasd en vol ongeloof).

Het meest frappante (en verontrustende) is de sécurité sociale – zeer belangrijk. Iets wat je zo snel mogelijk in orde wil krijgen, zeker in een land waar iedereen rondrijdt als een bende achternagezeten gekken. Mijn eerste poging dateert van mei 2008. Toen ik me uitschreef in Belgie had ik een papier gekregen als bewijs dat ik altijd correct ingeschreven was geweest, en waardoor ik overal in Europa automatisch zou kunnen overschakelen (lang leve de EU!). Vol goeie moed meldde ik me bij de ‘Caisse Générale de Sécurité Sociale Martinique’. Al snel werd me duidelijk gemaakt dat enkel dat papier niet voldoende was. Informerende bij de goeie oude CM, bevestigden ze dat het document in kwestie overal in Europa aanvaard wordt, maar dat er wel eens moeilijkheden opduiken met… juist – Frankrijk.

Toen ik terugbelde naar de CGSSM, met de vraag wat ik dan wel moest doen, vertelden ze me dat ik eerst en vooral een domicilie nodig had om me te kunnen aanmelden. Leek me niet onlogisch, dus ik zette de boel even op hold. In juli was ik dan officieel verhuisd, en waagde een tweede poging. Toen kreeg ik een hele lijst met documenten die ik moest inleveren vooraleer ze mijn dossier konden openen: een kopie van mijn identiteitskaart en van mijn paspoort, mijn arbeidscontract, een bewijs van mutatie (van Maersk Belgie naar Maersk Frankrijk), drie loonbrieven, mijn huurcontract, een betalingsbewijs van drie maanden huur, én een electriciteitsrekening op mijn naam. “Hoezo,” vroeg ik, “hebt u dan geen geboorte-akte nodig, een medisch gezondheidsattest en misschien nog een bewijs van goed gedrag en zeden?” (De vrouw aan de balie vond het niet grappig.) Maar goed, verzamelen geblazen dus!

Enkele dingen waren gemakkelijk bijeen te rapen, andere hadden iets meer tijd nodig (drie maanden dus). Toen ik dan de ganse boel netjes in een kaftje had gestoken, mét checklist en gesorteerd met paperclipjes (wie durft er nu nog beweren dat ik niet georganiseerd ben!), stuurde ik de boel aangetekend op. Twee weken later had ik nog steeds geen antwoord. Dus ik belde. Opnieuw. Om te vragen of ze al nieuws voor me hadden. Ik had een vriendelijke man aan de lijn. “Wanneer hebt u uw dossier opgestuurd mevrouw?” “Toch al twee weken geleden ongeveer.” “Maar mevrouwtje, zo kort nog maar! Belt u over twee maanden nog eens terug, we hebben een beetje achterstand.” Ik probeer uit te leggen dat ik in Belgie al geruime tijd niet meer gedekt ben, en dat ik redelijk ongerust ben, je weet maar nooit wat er kan gebeuren, zoals een auto-ongeval bijvoorbeeld. “Geduld mevrouw, geduld. Het komt heus wel in orde. Alleen niet vandaag. En morgen waarschijnlijk ook niet. Maar wees ondertussen best voorzichtig.” De grapjas.

Geduld dus. Nu moet ik zeggen, ik beschik over een heleboel kwaliteiten, goeie kwaliteiten zelfs, maar geduld zit daar niet tussen. Al gauw schakelde ik dan maar over op de aloude-methode-voor-het-in-orde-krijgen-van-overheidsproblemen: stalking! Drie weken lang belde ik minstens 1 keer per dag om te informeren naar mijn dossier. Resultaat: vorige week zat mijn ‘attestation’ in de bus. Dit bewijst nog maar eens: de aanhouder wint. HA!

Dat is dan geregeld, maar momenteel worstel ik nog met mijn internet-connectie. Na alle bovenvermelde documenten eveneens aan France Telecom te hebben voorgelegd (“WAT??” was ook mijn eerste reactie), kreeg ik eindelijk een telefoonlijn. En mocht ik uiteraard nog eens een tweede afspraak maken voor de internetconnectie, want neen, alles in één keer is zo gemakkelijk, zo saai eigenlijk. Niet goed voor de tewerkstelling. Uiteraard werkt internet niet, en nu blijkt dat mijn telefoonnummer niet bestaat (het werk nochtans prima, ik bel er op los, geloof me maar). “Kom binnen twee weken nog maar eens terug mevrouwtje. Als het dan nog niet werkt, dan zullen we er eens naar kijken…” AAARRGHHH!!!

Nu goed, internet is een luxeprobleem, daar ga ik mee akkoord. Dus tot dan zit ik laat op kantoor, om alles te schrijven wat ik wil schrijven, pas de soucis. Maar aan iedereen die dacht dat de Belgische bureaucratie niet te evenaren is… Doe me een plezier, en probeer het eens in Frankrijk!

PS: Soortgelijke ervaringen? De ‘Wie Doet Beter’-wedstrijd is bij deze geopend. Hoofdprijs: een gratis verblijf op de Caraiben!

maandag 13 oktober 2008

Cinéma Madiana

Gisteren ging ik naar de film, voor het eerst sinds ik hier ben komen wonen. Ik heb het heel lang uitgesteld – waarom weet ik niet precies. Omdat ik schrik had dat ik er niks van zou snappen? Of omdat ik het idioot vind dat al die films gedubd zijn? Geen idee. Maar gisteren ging ik zodus naar de film.

Na een heus gevecht op de parking voor een plekje (alles is hier een gevecht, vooral als er auto’s aan te pas komen), kom ik eindelijk toe in de inkomhal. Boven de kassa’s hangen posters met de films die ze spelen. Er is meer keuze dan ik had verwacht, en de bioscoop is ook veel groter dan ik had gedacht. Twaalf zalen, dat is niet weinig voor zo’n klein eiland, toch?

Ik kies voor de film “Entre les murs” die onlangs de gouden palm op het festival van Cannes heeft gewonnen. Die kreeg goeie kritieken, dus dat is al een begin. Aan de kassa blijkt echter dat ze deze film vandaag niet spelen, althans niet op dit uur. Dus moet ik weer naar de posters om een nieuwe film te kiezen. Even twijfel ik om rechtsomkeer te maken, maar besluit dan om toch maar te blijven, en de film “La loi et l’ordre” te zien, met Al Pacino en Robert de Niro. Vraag me niet wat de originele titel van de film is – ik heb er werkelijk geen idee van.

Onderweg naar de zaal koop ik nog een zak popcorn – voor die ene keer dat ik naar de bioscoop ga, wil ik popcorn. Uiteraard zit ik helemaal in de achterste zaal. Hoe ik het klaarspeel, ik weet het niet, maar op de een of andere manier kies ik onbewust altijd voor de film die ze in de achterste zaal spelen. Het is trouwens vreemd hoe het hele complex erg gelijkend is met de bioscopen in België. De kassa’s, het snoepwinkeltje, de prijzen (duur toch tegenwoordig, zo’n avondje film), zelfs het ticketje. Zou er zoiets bestaan als universele standaarden voor de filmvertoning? Ik vraag het me af.

Toegekomen in de zaal, kies ik een plaatsje naast twee meisjes met twee kindjes bij zich, dat lijkt me wel veilig. Knabbelend van mijn popcorn lach ik naar het kleine jongentje naast me, en vind mezelf geweldig slim. Je weet immers nooit welke ongure types er ronddwalen in de bioscoop. Een kwartier later, de film is nog maar net begonnen, is mijn narcisme alweer helemaal voorbij, en vind ik mezelf een stomme geit. Het jongentje kan niet stil zitten, zit heel de tijd lawaai te maken en moet om de 10 minuten gaan plassen. Zou ik verhuizen? Toch maar niet – stel dat ze denken dat ik niet naast hen wil zitten (wat eigenlijk ook wel het geval is, maar goed).

Ik blijf dus maar zitten en kijk naar de film. Een beetje vreemd wel, zo’n gedubde film. De stem van de Franse Pacino komt aardig in de buurt, maar die van de Niro in de verste verte niet. Trouwens, wat doen de dove mensen hier, vraag ik me af? Er zal toch ook een dovengemeenschap zijn op de Antillen. Die kunnen het wel schudden. Misschien moet ik ze contacteren en tot opstand aanzetten. Voor originele versie met ondertiteling. Zijn we meteen van die geforceerde de Niro vanaf.

Tot mijn verbazing begrijp ik zo goed als alles van de film. Nu ja, heel moeilijk is dat niet. Geweld, seks en drugs – dat begrijpt iedereen. Hoewel… dat kleine jongentje..? Wat doet die hier eigenlijk? Het volgende moment staat Robert de Niro in een cirque-du-soleil-achtige houding met een veel (tè) jongere actrice. Bijna leg ik mijn hand op de ogen van het jongentje, maar bedenk me net op tijd. Stel dat ie bijt? Of misschien bijt zijn mama wel (of is het toch z’n grote zus?). In elk geval, dit is toch niks voor kinderen. Zou ik een opmerking maken..? Toch ook maar niet.

De film was nul. Misschien dat het jongentje er wat aan vond (ik hoop het ten zeerste, anders heeft hij ècht al te veel gezien voor zijn leeftijd). Ik ga naar huis. Volgende week kom ik terug. Voor een andere film en op een later uur. Wanneer er geen kleine jongentjes zijn.


maandag 6 oktober 2008

Du pain et des jeux

Heel lang geleden, toen de dieren nog konden praten, er nog geen internet bestond, en er nog indianen op de Caraiben woonden, heette Martinique niet Martinique, maar Madinina, eiland van bloemen. Wat mij betreft, hadden ze het echter evengoed ‘vogeleiland’ kunnen noemen, want het zit hier vol vogels.

De schattigste en meest populaire onder de vogels, is de kolibrie. Je ziet hier dan ook vaak van die plastic kokertjes hangen, waarin suikerwater wordt gegoten om de kolibrietjes te lokken (je kan ze het best vergelijken met ‘wespenvangers’ maar dan mooi versierd met rode plastic bloemen, en niet met het doel om de dieren in kwestie te verzuipen). Ik moet heel dringend zo’n drinkbakkie op mijn terras hangen, en zoals zovele dingen staat het al een tijdje op mijn to-buy list, maar er komt steeds weer wat tussen (schoenen), dus voorlopig moet het maar zonder.

Omdat ik toch een beetje leven op mijn terras wil, heb ik een andere manier gevonden om vogels te lokken, namelijk de goeie ouderwetse broodkruimels. Kolibries komen er niet direct op af (dikke snobs zijn het), maar wel straatvogels – een soort kruisingen tussen merels en mussen – de underbirds (veel meer mijn ding).

Zoals elk weekend ontbijt ik uitgebreid, en hou nog wat brood over. Al gauw krijgt een eerste vogel in de gaten dat ik broodkruimels (brokjes zijn het eigenlijk) op mijn terras heb gelegd. Hij gaat ertussen zitten en pikt in eentje, hupt naar de volgende en pikt ook daar eens in. Zo gaat het een tijdje verder tot ie de perfecte kruimel te pakken heeft, en gaat er dan parmantig mee op de tafel zitten, smullend van zijn zorvuldig uitgekozen hapje. Het duurt niet lang, of een tweede vogel komt op de reling zitten, en dat zint de eerste vogel niet. Hij laat de kruimel voor wat het is, vliegt op de indringer af om hem te verjagen, maar nog voor ie het goed en wel beseft, zit vogel 2 al op de tafel, klaar om in zijn brokje te bijten.

In een mum van tijd is mijn tafel omgetoverd tot een arena. Daar zitten ze, de twee vogels, als kemphanen tegenover elkaar. Vleugels gespreid, kopje laag tegen de grond, nekpluimen recht overeind, bekje wijd opengesperd. Traag draaien de vogels rond elkaar. Vogel 1 haalt als eerste uit, maar vogel 2 weet de aanval handig te ontwijken. De tweede is wel raak. Een fractie van een seconde staat vogel 2 te wankelen, maar al gauw herpakt ie zich. Dan breekt de strijd los. Onder luid gekwetter (“ik ga hem opeten!”), wordt de ene klap na de andere uitgedeeld.

Ondertussen loopt de reling stilaan vol met andere vogels, die pikkend van de meegesmokkelde kruimels, de vechters toejuichen. “PIEP – PIEP – PIEP – PIEP!” schalt het over mijn terras. Vogel 1, aangemoedigd door het publiek, gaat nu nog harder te keer. Vogel 2 kan nauwelijks nog stand houden, en gaat enkele tellen later tegen de vlakte. Uitgeput maar voldaan zet de overwinnaar zijn poot op de nek van de verliezer. Hij kijkt de toeschouwers aan, wachtend op hun pollice verso. Heel even blijft het stil...

“Genoeg!” schreew ik, en smijt mijn terrasdeuren open. Verschrikt vliegen de vogels op. Het brood is op, maar die ene kruimel op tafel ligt er nog. Ik wil hem naar het arme vogeltje gooien, maar die heeft lak aan mijn medelijden, en vliegt vol trots weg.