maandag 25 augustus 2008

Le théâtre de rue

Een van mijn vele hobby’s is lezen. Als kind al verslond ik boeken. Elke week gingen we naar de bibliotheek en mocht ik vijf stuks (het maximum) uitkiezen, en die moesten uiteraard allemaal uit, zoniet mocht ik de week erop geen vijf nieuwe meenemen (stel je voor!). Die leesverslaving is altijd gebleven, en daar ik geen televisie heb, lees ik hier extra veel.

Om mijn kennis van het Frans een beetje te verbeteren en vooral te verrijken, verplicht ik me er regelmatig toe ook franstalige lectuur ter hand te nemen. Aangezien ik mezelf niet meteen Baudelaire en Houellebecq in hun oorspronkelijke taal zie lezen, ben ik maar begonnen met het iets lichtere genre: de plaatselijke mode- en roddelblaadjes. Zo sla ik twee vliegen in één klap. Mijn Frans gaat er niet alleen op vooruit, ik ben ook meteen op de hoogte van de laatste roddels en kan zo meepraten op kantoor.

De artikels frissen alle stereotypen nog eens op. Mannen zijn stoere binken met stoppelbaarden en een zwoele blik die alle vrouwen in zwijm doen vallen, en vrouwen hersenloze wezens die hun dagen vullen met naar de kapper gaan, nieuwe crèmes uitproberen en shoppen. Net alsof wij vrouwen aan niks anders kunnen denken dan cosmetica en schoenen. (Ik zou nochtans een paar nieuwe pumps kunnen gebruiken, voor bij die gebloemde jurk die ik onlangs kocht, en een bijpassende handtas zou ook niet misstaan...) En het is geweldig hoe die troep verkoopt. Ik koop ze uiteraard alleen maar voor educatieve doeleinden, maar hier is echt iedereen er verzot op.

Uiterlijk en voorkomen zijn voor de Antillianen dan ook ontzettend belangrijk. Velen onder hen lijken zo weggelopen uit een van die boekjes. Lopend door de straten van Fort de France kijk ik geïntrigeerd naar al deze creaturen. De vrouwen zijn magnifiek coquette. Ze trippelen rond op hoge hakken, dragen kleurrijke mini-rokjes en diepe décolleté’s. Hun lange rastavlechtjes dragen ze op alle mogelijke manieren, en maken er soms ware kunstwerken mee. Het geheel is overgoten met allerlei franjes en vooral veel bling-bling. Elk detail is zorgvuldig uitgekozen. Plaatjes zijn het, stuk voor stuk, en ik krijg er maar niet genoeg van naar hen te kijken.

De mannen zijn lachwekkend macho: gespierd, vol tattoo’s, open hemd, gouden kettingen, baggy broek en een pet die pal bovenop hun hoofd staat alsof ze er een tweede brein onder verbergen. Het lijken wel kruisingen tussen the Prince of Bel Air en BA. Doodserieus lopen ze met stoere tred (een beetje door de knieën gebogen, zoals dat hoort) op elkaar af, mekaar begroetend met de nodige “yo’s” en “ça va’s” en de daarbij horende gebaren.

En dan komen ze samen. De ontknoping. Want dat is waar het ten slotte allemaal om draait, de andere sekse. De mannen schudden alle mogelijke clichés uit hun mouw, met een charme waar zelfs de Italianen stil van zouden worden. En de vrouwen, die spelen het spel gewillig en zeer overtuigend mee. Om dan even later giechelend door te lopen, niet ver, want daar staat de volgende scène alweer op hen te wachten.

Misschien geen shouwburgen hier op Martinique, wel straattheater à volonté. En ik geniet met volle teugen.


maandag 18 augustus 2008

Le règne animal

Iedereen die mij een beetje kent, weet dat ik een grote dierenvriend ben. Een zoogdierenvriend welteverstaan – reptielen en amfibieën vind ik redelijk eng, (en vooral heel lelijk), insecten zijn vies en meestal knap vervelend, en vissen… Wel vissen zijn gewoon saai. Maar zoogdieren… Zoogdieren zijn geweldig. Niet alleen zijn ze heel erg lief en vriendelijk, ze zijn bovendien ontzettend gezellig. Ok, ik zou ook niet graag oog in oog zou staan met een leeuw of een tijger, maar geef toe dat ze er op National Geographic ontzettend knuffelachtig uitzien. Zoals elk jong meisje, was ik vroeger (en eigenlijk nog steeds) gek op paarden. Geen dier is zo sierlijk en stijlvol als een paard dat rondhuppelt in de wei en zelfs wanneer het kuren heeft, is het prachtig om naar te kijken. De laatste jaren heb ik ook een voorliefde ontwikkeld voor vogels, en dan vooral voor eenden. Niks is gezelliger dan ‘s avonds op het dek van onze boot te zitten en te luisteren naar het nachtelijk gesnater van de eenden.

Mijn persoonlijke nummer één is echter de kat, met in het bijzonder mijn eigen dikke rosse sammiekat. Niet alleen zijn katten ontzettend zelfstandig, ze hebben bovendien een “je m’en fous”-gehalte om jaloers op te zijn. Ze kunnen naar je kijken met een blik vol minachting, en je doen voelen als een tiener die door haar eerste lief wordt afgewezen. Mijn eigen kat moet qua attitude niet onderdoen, hoewel ze waarschijnlijk een pak minder zelfstandig is dan ze zelf denkt. Met haar ruime 7 kilo is het beest, buiten rotverwend, ook veel te vadsig en log om aan eigen voedselvoorziening te doen. Heel soms, wanneer ze denkt dat niemand het ziet, springt ze als een jonge poes achter de vlinders aan, maar gewoonlijk is ze veel te traag om er eentje te vangen. Af en toe komt ze wel eens terug met een muis of een duif, maar wegens gebrek aan verwondingen bij het slachtoffer, verdenk ik mijn kat ervan, de van ouderdom doodgevallen dieren op te rapen langs de kant van de weg, en mee te brengen naar huis in de hoop op die manier haar status als angstwekkend roofdier hoog te houden. Jammer dat ik onze dikkerd niet heb kunnen meenemen – het zou ongetwijfeld lachen geweest zijn.

Er is nochtans één dier waar ik iets minder affectie voor voel, en dat zijn geiten. Let op, vanop een afstand vind ik ze er wel grappig uitzien (en best smakelijk eigenlijk), maar door de jaren heen heb ik een heuse geitenfobie ontwikkeld. Het is allemaal begonnen toen ik als peuter met mijn ouders een bezoekje bracht aan de kinderboerderij. Helemaal verrukt door al die viervoetige wezens, wilde ik er zo dicht mogelijk bijkomen. De geit die tegenover me stond, liet zich aanvankelijk gewillig aaien, maar vanaf ik mijn rug draaide at het verdraaide beest mijn paardenstaartje op. Enkele jaren later was ik dit voorval al weer vergeten, en bij een volgend bezoek aan de kinderboerderij, begaf ik me, zij het met iets minder enthousiasme, opnieuw onder de geiten. Enkele kwamen vriendelijk aan mijn trui snuffelen, maar plots kwam de oppergeit met vaste tred op me af om me met haar hoorns een heuse stomp in mijn buik te geven. Sindsdien hou ik niet meer van geiten.

Nu, je zal denken, geen probleem toch, waar kom je tegenwoordig nog geiten tegen? Wel, het lot wil dat er van tijd tot tijd een geit mijn pad kruist. Enkele jaren geleden waren Yves en ik op vakantie in Turkije. Na drie weken rond te hebben getrokken in het binnenland, zonder ook maar één wilde geit tegen te komen, plakten we er nog een aantal daagjes zee aan. Op een bepaald moment was ik enkele ogenblikken alleen op het strand, toen er plotseling een geit op me afkwam. Mijn eerste reactie was uiteraard verbazing: “Waar komt dat beest in godsnaam vandaan?” Hoe dichter de geit naderde, hoe zenuwachtiger ik echter werd. Net toen de killergeit dreigend haar tanden liet zien, kwam daar gelukkig mijn held aan, en verjoeg de geit, zoals het helden nu eenmaal betaamt, in een mum van tijd.

En het lot zou natuurlijk het lot niet zijn, moest ik ook hier op Martinique geen aanvaring hebben met mijn meest gevreesde dier op aarde. Tijdens een bezoek aan de ‘Habitation Clément’, was ik met mijn plannetje aan het ronddwalen door de tuin. Er stond aangegeven dat als je een klein ommetje maakte, je ook nog de oude molen kon bezoeken, die zodus iets verderop stond. Vol goeie moed ging ik op pad, door de tuin, langs de rietsuikervelden, een heuvel op. Na een poosje wandelen, kwam het in me op dat ik wel eens verkeerd zou kunnen gelopen zijn, en ging in de schaduw van een aantal bomen staan om mijn plannetje nog eens te bestuderen. Plots hoorde ik in de niet zo verre verte een geit mekkeren. En nog een. En een derde. Ik keek op. Daar stonden ze, met hun drieën, bovenaan de heuvel. Ze keken naar me en ik keek terug. Nog voor ik het goed en wel besefte, sprongen de satan-lookalikes vooruit en kwamen op me afgestormd. Een seconde lang verstijfde ik (“Niet weer!” kreunend in mezelf) en zette het op een lopen. Ik rende alsof mijn leven er van af hing (en dat deed het ook!) helemaal de heuvel af. In de verte aanschouwden enkele toeristen het tafereel met lichte verbazing. Het verhaal is gelukkig goed afgelopen (de geiten bleken niet zozeer in mij geinteresseerd te zijn, als wel in nog een vierde geit, die ik niet had opgemerkt, en onderaan de heuvel stond), maar het had toch weeral niet veel gescheeld.

Toen ik diezelfde avond thuiskwam, uitgeput en uitgehongerd van al dat rennen, plofte ik in de zetel. Met een glaasje witte wijn, en een aantal toastjes. Mèt geitenkaas. Lekker.


maandag 11 augustus 2008

Pas de rhum, pas de prière

Een blog beginnen is één ding, hem onderhouden is iets anders. Al een hele week pieker ik me suf over wat deze keer te schrijven - zo veel spannende dingen gebeuren hier namelijk niet. Na een heleboel verfrommelde kladjes, besluit ik het over een andere boeg te gooien en te schrijven over iets typisch van Martinique. Elke plaats ter wereld, hoe klein ook, heeft immers zijn eigen specialiteit, zo ook Martinique. En die van Martinique is… Juist. Rum.

Om in de goeie sfeer te komen en de nodige inspiratie op te doen, schenk ik me alvast een glaasje rum in. Niks beters om een werkstuk te staven, dan een case-study. Als rasechte Martiniquaise heb ik ondertussen al een aantal goeie flessen rum in huis, van zowel verschillende merken als van verschillende jaartallen. Zelf verkies ik de Royal Ambré van Saint James, een ‘rhum paille’, wat wil zeggen dat hij 18 maanden in een eikenhouten vat heeft gerijpt, en zoals de naam het zegt, strogeel van kleur is. Deze rum leent zich bovendien uitstekend tot het maken van een goeie ‘ti punch. De ‘ti punch is voor Martinique wat pastis is voor Frankrijk: het wordt gedronken op elk uur van de dag, voornamelijk door mannen (en door mij!) en is ook erg verfrissend. De basis is uiteraard rum, aangelengd met een beetje sap van een uitgeperste limoen en suikersiroop. De echte Martiniquais drinken het zonder ijs, maar gezien de tropische temperatuur heb ik zelf toch liever met. Zo ook op dit eigenste moment, en voor de handigheid deze keer met een rietje.

De beste rum ter wereld vind je hier, zo wordt gezegd. Martinique heeft een heuse rum-route: over het hele eiland liggen verschillende distillerieën verspreid, die je kan bezoeken en waar je rum kan gaan proeven. Allemaal heb ik ze nog niet bezocht, maar wel de belangrijkste. De mooiste is zonder twijfel l’habitation Clément. Het landgoed is adembenemend mooi: prachtige tuinen, afgewisseld door oude gebouwen en opslagplaatsen vol vaten rum, met als kers op de taart de woning van de oprichter. Helemaal ingericht met koloniale meubelen en oude schilderijen, is het de parel van de rum-route. In 1991 vond hier trouwens een ontmoeting plaats tussen George Bush sr. en Président Mitterand in het kader van de Golfoorlog. Ik ken slechtere plaatsen voor een partijtje Stratego.

Mijn favoriet is echter de distillerie van Saint James in Sainte-Marie. Naast de gedocumenteerde uitleg over ‘the making of’ is er een grappig museum met oude reclamecampagnes van Saint James, waarin – geloof het of niet - de rum wordt aangeprezen als sportdrank. Je vindt er ook een aantal relikwieën van voor, tijdens en na de grote vulkaanuitbarsting van 1902, zoals glazen flessen die helemaal vervormd werden door de hitte van de lava. Het leukste van het hele bezoek is echter “les rails de la canne a sucre”, een oud treintje dat zich een weg baant door de plantages. Heerlijk vind ik het om tjokkend tussen het groen, helemaal weg te dromen…

Buiten is het broeierig heet. Ik zit op de trein en staar naar buiten. Ik draag een lange witte jurk met linten, een hoed en een parasol. Zwarte mannen blinkend van het zweet, rooien de geblakerde stengels suikerriet die werden afgebrand om slangen en spinnen te verjagen. Ze werken ritmisch en zingen creoolse liederen. Ossen trekken zware karren vol rietsuiker. Het hout kreunt onder het gewicht. Tussen al de bedrijvigheid rijden opzichters op bruine paarden. Eentje van hen komt naast de trein rijden, en groet me. “Bonjour Mademoiselle”, zegt hij, terwijl hij zijn hoed afneemt. Ik glimlach en knik terug. De mensen langs de kant van de weg stoppen en wuiven naar me. Ze lachen. Ik wuif en lach terug. De trein tuft voort.

SLUUURP SLUUUUUUUURRRRRP.

Mijn glas is leeg. Tijd voor een refill. Op Martinique geldt: “Pas de rhum, pas de prière”. Vrij vertaald: Geen inspiratie zonder rum.


maandag 4 augustus 2008

Saison cyclonique

Ik heb een ochtendhumeur. Elke dag. Niet elke dag even erg, maar wel elke dag, en met een gemiddelde van laat ons zeggen 7/10. Nog voor ik mijn ogen open doe, weet ik al hoe het met me gesteld is en welke score mijn ochtenhumeur die dag haalt. Deze ochtend is het een ruime 11/10. Midden in het orkaanseizoen, een cycloon van categorie 5 op de schaal van Saffir-Simpson boven mijn bed.

Op dagen zoals deze, sta ik niet meteen op. Met mijn ogen dicht blijf ik in bed liggen, wachtend, hopend dat de storm zal gaan liggen, wat bovendien vaak lukt. Meestal ben ik na een half uurtje terug bij de gemiddelde 7/10. Voorwaarde is wel dat niemand me stoort, want dat is nefast. Extra voeding voor de orkaan.

Mijn ouders dachten vroeger altijd dat ik me had overslapen, en dat is nog niet veranderd, zo blijkt. Op dit moment is mijn vader op bezoek, en is hij het die vol goeie bedoelingen (en heel veel moed) op mijn deur komt kloppen. Ik hoor hem al aankomen. “Waag het niet!” denk ik bij mezelf, “loop gewoon door, als je leven je lief is. Doe het niet!” KLOPKLOPKLOP. “Hoe haalt hij het in zijn hoofd? Ok, gewoon negeren, die gaat wel weer weg.” 3 seconden stilte. KLOPKLOPKLOPKLOP. “JA PAPA, IK BEN WAKKER” brul ik, en schrik heel even van mijn eigen onvriendelijkheid, een gevoel dat nog geen seconde later weer genadeloos van de kaart wordt geveegd. Mijn dag is om zeep, het heeft geen zin om nog te proberen er iets aan te doen, dus sta ik maar meteen op. Op minder dan een kwartier ben ik vertrekkensklaar, en spurt ik naar mijn auto, hopend dat er ergens een monsterfile staat, zodat ik de komende uren verzekerd ben van rust en kalmte en niemand die me stoort. Het zit me niet mee vandaag. Geen file.

Onderweg zet ik de radio aan. De meeste radiostations spelen hier enkel zouk. Zouk is de plaatselijke muziekstijl en is een mix van afrikaanse ritmes, R&B en met een vleugje rap. Niet meteen mijn ding. Gelukkig heb ik een radiostation gevonden dat “europese” muziek speelt. Behalve vandaag dus. “Saint Valentin, le quatorze Fevrier…” jengelt een man op een zeemzoet melodietje. “Het is AUGUSTUS” schreeuw ik “HOU GODVERDOMME JE BEK!” De radio gaat weer uit. De andere bestuurders beginnen raar naar me te kijken, en het kan me niet schelen wat ze van me denken. Ze moeten me maar met rust laten. Iedereen weet dat ze me ‘s morgens met rust moeten laten. Zelfs mijn broer, die mijn beste vriend is en een van de weinigen die me in een mum van tijd de slappe lach kan bezorgen, kijkt wel uit zijn ogen als hij me ‘s morgens tegenkomt. Nee, ik kan weinig mensen verdragen ‘s morgens vroeg, behalve…

Mijn telefoon rinkelt. Ook dat nog. Het is Yves, dus ik neem op. “Hoi”, zegt ie, “hoe gaat het vandaag met je?”. “Ik heb een ochtenhumeur” brom ik. “Dat hoor ik. Hoe komt het?” Dus ik vertel, over mijn ellendige ochtend en over de zouk en waarom niemand me met rust kan laten, en het regent bovendien, en waarom verhuis ik in godsnaam naar de andere kant van de wereld als het hier toch regent, en de martiniquais kunnen niet autorijden, en iedereen is stom en de wereld is slecht. “Zo.”, zegt ie. “Ja”, jammer ik. Tenminste iemand die me begrijpt. “Hoe gaat het met jou?” vraag ik. “Goed.” Hij is aan het werk en vertelt over de schippers, en al hun wilde verhalen. Ik ben gek op wilde verhalen. “Echt waar?” vraag ik om de twee zinnen en “nee, dat kan toch niet!” en “meen je dat serieus?”. Ik ga helemaal op in het verhaal en zie alle intriges zo voor me. Geweldig vind ik het. “Zo lief, ik moet weer aan het werk”, zegt ie plots. “Nog een fijne dag he”. “Ja”, zeg ik, “jij ook”. We leggen in en ik zie dat ik ondertussen op de parking van het werk sta. Ik stap uit. De zon schijnt. Heel even doe ik mijn ogen dicht en glimlach.

Ik? Een ochtenhumeur? Hoe kom je erbij?