maandag 15 december 2008

Je rêve d’un Noël blanc

15 december. Ik kan nauwelijks geloven dat het volgende week al Kerstmis is. Het is echt vreemd, want als je je zo in een warm land bevindt, lijkt het net één lange zomer en blijft de winter steeds ‘pas over zes maanden’ ver. Maar toch is het volgende week Kerst. En dat zal je op de Antillen wel geweten hebben. Want bovenal zijn de Antillianen (naast gevaarlijk in het verkeer en dronken in en daarbuiten) zeer religieus. Alle feestdagen zijn hier bijgevolg ontzettend belangrijk. En niet in het minst Kerstmis.

Als je door de straten wandelt, valt het al meteen op: overal hangt Kerstverlichting. Een beetje bizar, zo’n palmboom vol lichtjes. Op elk kruispunt en elke rotonde hangt de meest kleurrijke versiering. Het lijkt wel of de mensen het klimaat willen compenseren door een overdaad aan decoratie. Daar waar in het noorden het landschap ruim een handje toesteekt, wordt hier alles bedekt onder de slingers en franjes, net alsof de Kerstman in eigen persoon de boel heeft ondergekotst.

En de mensen worden ruimschoots aangemoedigd. Al weken geleden werd in de krant de jaarlijkse wedstrijd aangekondigd: wie zijn huis het mooist versiert, wint zowaar een magnum fles champagne. De verantwoordelijke reporter schuimt elke dag tussen 18u en 20u de straten af, op zoek naar de meest extravagante versiering. En het resultaat mag er wezen: huizen bedekt met watten sneeuw, honderden kerstmannen die langs de balkons omhoogklimmen, en een lichtspektakel waarbij de sinksenfoor verbleekt. Mensen spenderen er fortuinen aan, en dat allemaal voor één fles champagne, die misschien amper een tiende kost van de gedane investeringen.

Maar dat is natuurlijk niet de échte reden waarom iedereen zo wildenthousiast aan het versieren gaat (voor één keer letterlijk zowaar). Dé grote prijs is uiteraard de roem die het hele gebeuren met zich meebrengt. Want niet alleen komt de winnaar met zijn fonkelende gevel in de krant, op zaterdag 20 december wordt er (je houdt het niet voor mogelijk!) een heuse Kerstversieringsrit georganiseerd. Een tourbus rijdt dan langs alle mooist opgetuigde gevels, waarbij een gids tekst en uitleg geeft. En uiteraard wordt aan het huis van de grote winnaar het meeste aandacht besteed. En daar draait het allemaal om: de aloude Fiftien Minutes of Fame.

Mijn eigen appartement ligt er een beetje somber bij, tussen al deze tinkelende toeters en bellen. Maar het zal me worst wezen. Want nog 3 keer slapen en… ik kom naar HUIS!!! Mijn muts, sjaal en handschoenen liggen alvast klaar.

Lang leve de Koude Kerst!


maandag 8 december 2008

Ceci n'es pas un ange

Mensen zeggen me wel eens dat ze me moedig vinden. Omdat ik zomaar helemaal op mijn eentje naar de andere kant van de wereld ben getrokken, familie en vrienden achterlatend. En dat is natuurlijk ontzettend flatterend, vooral omdat ik mezelf helemaal niet zo heldhaftig vind. Integendeel, ik vind mezelf een dikke gelukzak, omdat ik al die kansen zomaar voor het oprapen heb. Maar heel af en toe, wanneer niemand het ziet, denk ik bij mezelf “je moet het toch maar doen”. Dit gevoel van zelfbewondering is vorige week echter volledig uit mijn gedachtengoed verdwenen. Want vorige week onmoette ik Ella.

Ella is een meisje van nauwelijks 25 jaar, en heeft al meer van de wereld gezien dan pakweg een succesvolle vijftiger nà z’n midlifecrisis. Het begint al met haar roots: ze heeft een Britse moeder en half Iers/half Pools maar in Amerika geboren vader, maar is zelf (wegens de wijnpassie van haar vader) geboren en opgegroeid in Bordeaux. Sommige mensen hebben door geboorte 11 tenen, 2 magen of 3 tepels, zij heeft 3 nationaliteiten - de Franse, de Amerikaanse en de Britse - en spreekt bovendien 4 talen: Frans, Engels, Spaans en Pools. Op 18-jarige leeftijd trok ze helemaal in haar eentje naar LA om daar aan de ‘art school’ te gaan studeren. Twee jaar later ging ze terug naar Frankrijk, om nauwelijks een maand later weer te vertrekken, en moederziel alleen, gedurende zeven maanden een reis rond de wereld te maken. Ze is zowat half Azie, Australie, Nieuw-Zeeland, Zuid-Amerika, Midden-Amerika en Noord-Amerika doorgetrokken, enkel gebruik makend van intercontinentale vluchten, en de rest afleggend via wegtransport of simpelweg te voet. Toen ze opnieuw in Europa landde, is ze in Oxford ‘International Communication’ gaan studeren, waar ze in 2007 afstudeerde. In september van datzelfde jaar, sloot ze zich aan bij het Peace Corps, waardoor ze nu een tijdje op Dominica woont, het eiland net boven Martinique, en er werkt als ‘community development worker’.

Ik ontmoette Ella eerder toevallig in de luchthaven van Guadeloupe. Beiden wachtend op een alweer vertraagde vlucht naar Martinique - zij vertrekkend voor een korte vakantie en ik op weg naar huis - raakten we in gesprek. Ik was zo geboeid door haar verhaal, dat we besloten om later die week opnieuw af te spreken, wat we ook effectief deden. Het werd een bijzonder interessante avond. Ze vertelde uitgebreid over haar reizen, ontmoetingen, ervaringen, en ik luisterde met ingehouden adem. We praatten uren aan een stuk, en merkten nauwelijks dat het restaurant stilaan aan het leeglopen was. Pas toen de ober ons vriendelijk kwam vragen of we misschien konden afrekenen, zagen we pas hoe laat het was: lang na de laatste bus die Ella weer naar de jeugdherberg zou brengen. Omdat ik toch een logeerkamer heb, bood ik haar aan om bij mij te overnachten. Thuis toegekomen, praatten we nog door tot in de vroege uurtjes, tot we allebei bijna omver vielen van de slaap.

Toen ik de volgende ochtend, nog slaapdronken, opstond, was ze verdewenen. Er lag enkel een briefje op de tafel: “Thank you for a very nice evening. Keep on living your dreams, and never forget who you are. Ella.” Geen adres, geen email, geen telefoonnummer.

Sinds die ochtend laat die ene vraag me niet los: wie is Ella? Een gewone reizigster? Of, met haar drie nationaliteiten, misschien wel een spion van de CIA, die alle niet-in-de-pas-lopende mensen één voor één komt controleren. (Ok, sinds die ochtend loop ik ook met een tweede vraag rond: “Wat is het ergste dat ik ooit heb gedaan?” en ik kan werkelijk niks verzinnen, waardoor ik tot de conclusie ben gekomen dat ik gewoon een mega-saaie seut ben.) Of misschien was Ella wel een engel, die heel even kwam kijken of alles hier wel goed gaat met mij…


maandag 1 december 2008

La tour de Babel

De 21ste eeuw wordt wel eens de eeuw van de communicatie genoemd. Bellen, chatten, e-mailen, e-banken, surfen, bloggen, sms-en, msn-en,… Iedereen doet er tegenwoordig aan mee. Zelfs mijn hippe grootmoeder van 83 jaar heeft zich vlotjes aan de verre-afstandssituatie aangepast, en zich wendend tot de moderne middelen, stuurde ze me voor mijn verjaardag zowaar een e-card. How cool is that?

Een voorwaarde voor vlotte communicatie is natuurlijk taal. Je moet dezelfde taal spreken, wil je mekaar begrijpen. Nu, ook dat is vandaag de dag niet echt een probleem. Heb je niet dezelfde moedertaal, dan is dé internationale taal (ondanks alle twist) het Engels, en daar spreekt tegenwoordig iedereen wel een mondje van vol. Of dat dacht je dan misschien, want op Maritinique, en meer bepaald in Frankrijk, is niets minder het geval. Vraag aan eender welke Fransman hoeveel talen hij spreekt, en hij zal je vol verbazing aankijken en zeggen: “Eén, hoezo?”

Als flexibele Belgische (en zéér dankbare gaste in dit genereuze land!), spreek ik uiteraard Frans, en word ik zelden geconfronteerd met taalproblemen. Enkel op kantoor - bij Maersk is de officiële taal immers Engels – kan het wel eens leiden tot verwarrende en zelfs licht bizarre situaties.

Zo lijd ik sinds enkele weken aan ernstige computer-stoornissen en hang ik regelmatig aan de bel met het IT-departement in Marseille. Toen de boel weer eens behoorlijk geblokkeerd zat, vroeg de man aan de andere kant van de lijn om me voor te lezen wat er op het scherm verscheen. Na een tijdje onderbrak hij me plots. “Zeg, maar jij spreekt wel zeer goed Engels.” “Dankje,” antwoordde ik, toch lichtjes gevleid. “Ja echt, zeer goed, dat ben ik niet gewoon. Want eigenlijk versta ik het niet zo goed. Kan je het nog eens herhalen, en ditmaal met een Frans accent?” (WAT??) “Een Parijs-accent of een Marseille-accent?” antwoordde ik, niet zonder sarcasme. Maar hij was wel degelijk ernstig. Twee hilarische pogingen later, had de man het eindelijk begrepen.

Als Nederlandstalige, Engels praten met een Frans accent… Hoe is het mogelijk. Ik moet mijn baas dringend om opslag vragen, omwille van mijn multi-linguistic skills, of misschien omwille van mijn hoge tolerantie.


maandag 24 november 2008

Le Beaujolais nouveau est arrivé!

Martinique mag dan in de eerste plaats misschien een tropisch eiland zijn, het blijft natuurlijk ook een department van Frankrijk. Een heleboel Franse gewoontes en tradities worden hier dan ook vlotjes overgenomen. Zo wordt er bijvoorbeeld ontzettend veel champagne gedronken. Het champagneverbruik per persoon ligt hoger op de Franse Antillen dan in welke andere plaats in Frankrijk ook. Kan tellen, niet? Zeker gezien het feit dat ze al zo goed als alle rum die hier geproduceerd wordt lekker zelf opdrinken. Een bende dronkaards zijn het, die Antillianen.

Vorige week donderdag was het groot feest, want… Le Beaujolais nouveau est arrivé! En feest was het zeker. Alle restaurants hingen vol met vlaggetjes en posters, aan de deur een kraampje met proevertjes, en de obers en serveuses droegen grappige rieten hoedjes, allemaal om aan te duiden dat ie er was, de primeur.

Nu, om eerlijk te zijn, ik kende het concept eigenlijk niet. Uiteraard kende ik wel de wijn, maar de traditie? Nope, nog nooit van gehoord. Ik had er geen idee van dat er zoveel te doen was rond die derde donderdag van november. En ik moet zowat de enige op deze aardbol zijn, want blijkt dat diezelfde nacht nog karrenvrachten vol van het goedje naar alle einden van de wereld wordt gevlogen. Vooral de Japanners zijn er wild van.

Die donderdagmiddag was ik met mijn college Laurence op stap, en we gingen snel een hapje eten. Toen we een retaurantje wilden binnenstappen, werden we tegengehouden door een wild-enthousiaste (dronken?) man met een hoedje, die ons de eerste slok Beaujolais 2008 aanbood. Ik moet waarschijnlijk nogal vreemd hebben gekeken, want de man had al snel door dat ik er geen snars van begreep, en begon – nog enthousiaster dan hij al was – in geuren en kleuren te vertellen over de Beaujolais, Georges Dubœf, over de wijn van de eerste persing, z’n paars-roze kleur, en z’n fruitige maar lichte afdronk. Omdat ik de man niet wilde teleurstellen, accepteerde ik dan ook een mini-glaasje om eens te proeven.

Voorzichtig nipte ik van mijn bekertje en hield de wijn even in mijn mond om goed te kunnen proeven… (Oh mon Dieu, waar kan ik dit uitspuwen? Nee Roselyne, uitspuwen is niet erg beleefd. Doorslikken die handel!) …SLIK… “En??” De man keek me vol verwachting aan. “Beetje zuur,” zei ik met een citroengezicht (ondertussen diezelfde slok voor de derde keer doorslikkende). “Oh,” zei hij, toch wel licht teleurgesteld. “Ja, een beetje zurig is hij natuurlijk wel. Maar vind je hem niet licht en fris smaken?” Half verontschuldigend haalde ik mijn schouders op, en sleurde Laurence snel mee naar binnen, om me uit deze genante situatie te bevrijden.

Toen we dan uiteindelijk aan onze tafel zaten, kwam er ditmaal een vrolijk meisje met een hoedje, en een fles in de hand naar ons toe. “Een glaasje Beaujolais voor de dames?” Wanhopig keek ik naar Laurence. Ik wilde kost wat kost verdere rampen vermijden. “Nee dankje,” zei ze snel. “Wij zijn bij de AA.”


(Kreun…)

maandag 17 november 2008

Ré-introduction de l’esclavage

Sinds de dag van de picnic leer ik voortdurend nieuwe mensen kennen. Het is een beetje een sneeuwbaleffect: je wordt uitgenodigd op een feestje, daar ontmoet je mensen die de week erop ook een feestje geven, daar zijn ook weer nieuwe mensen en zo gaat dat maar door en door, tot je het hele eiland rond bent (tenminste als je lang genoeg blijf). Zo heb ik ondertussen ook een aantal meisjes leren kennen, waar ik regelmatig mee afspreek. Jaja, sinds de picnic, zit ik geen moment meer stil. Letterlijk, want mijn nieuwe vriendinnen zijn een beetje slavendrijvers.

Wegens gebrek aan (betaalbare) activiteiten op Martinique, organiseren veel mensen een aantal keer per week zelf iets. Pokeravondjes, dinnerparty’s at home, kortom gezellige dingen. Toen mijn nieuwe vriendinnen me vertelden dat ook zij zo’n social-clubje hadden, was ik meteen voor het idee gewonnen. Een avondje of twee per week kletsen met een glaasje wijn erbij, zag ik wel zitten. Op de vraag of ik mee wilde doen en misschien zelf ook eens iets organiseren, antwoordde ik dan ook heel enhousiast ja, en begon al meteen na te denken over de hapjes die ik allemaal zou klaar maken.

Enkele dagen later belde een van de meisjes, Sonia, me op. Het was die avond bij haar te doen, en of ik zin had om te komen. “Prima,” zei ik, “om hoe laat word ik verwacht? Zal ik trouwens iets meebrengen?” Ik had de dag ervoor een fles cava in de koelkast gezet, en het leek me een uitstekend moment om die te openen. “Om 18u bij mij, doe best iets gemakkelijks aan, breng zeker een fles water mee, een handdoek en een sportmatje als je dat hebt. (HUH ??)

“Roselyne, ben je er nog?” “Euhhh, ja, ja… Wat gaan we eigenlijk doen?” “Sporten! Aerobics!” (Stilte) “Kom je? Kom maar, het zal je goed doen, een beetje zweten!” (Het is hier dag en nacht 35 f*** graden – ik zweet zowat constant!) “Euh ok, ik zal er zijn.”

Drie uur later stond ik tussen 2 andere meisjes een beetje te springen en te huppelen op muziek. Eigenlijk vond ik het wel leuk. Ze gingen niet te snel, het was niet te zwaar. Was ik blij dat ik toch gekomen was. Na een kwartier zei Sonia plots: “Iedereen opgewarmd? Neem dan nu de gewichten erbij.” En ze duwde me twee halters van elk 2 kilo in mijn handen. Heel even kreeg ik het een beetje benauwd, maar Sonia schudde me gauw weer wakker. “Et c’est parti! Un, deux, trois,… Et on change de côté! Un, deux, trois, quatre,… encore une série!” Tien minuten later hing mijn tong al op de grond. “Komaan Roselyne! Nog 15 erbij!” “Nee,” kreun ik, “ik kan niet meer!” “Jawel, komaan! Je moet!”

Na een uur lag ik letterlijk op de grond. Uitgeput, leeg, volkomen energieloos. Mijn spieren trilden over heel mijn lijf. Sonia kwam naar me toe. “Goed gedaan hoor, ik ben trots op je. Kom je overmorgen ook? Dan gaan we lopen.” Met mijn laatste kracht bewoog ik mijn hoofd van links naar rechts. “Tuurlijk wel, het zal je goed doen!”

Dus we gingen lopen. En in het weekend gingen we wandelen. Een wandeling die nadien een trektocht bleek te zijn van 12 kilometer in een nogal rotsachtig gebied, en dat in de vlakke zon. Volgende week opnieuw aerobics, en ik mag ook een yoga-avond organiseren.

En ik die dacht dat de slavernij op Martinique in 1848 was afgeschaft...


maandag 10 november 2008

Nègre je suis, nègre je resterai

5 november, 8 uur ‘s ochtends. Door de straten van Fort-de-France rijden de auto’s toeterend voorbij. Voor een keer niet uit file-frustratie, maar uit pure vreugde. Duizenden Martiniquais volgden deze historische nacht, die leidde tot de eerste zwarte in het Witte Huis. En nu vieren ze 'hun' overwinning.

Al maanden lang is de Obamanie op Martinique bezig. In januari 2008 werd zelfs de OOO opgericht, de 'Outremer-Obama-Organisation', een vereniging die pamfletten en gadgets verspreidt. Overal zie je mensen met badges, stickers op hun wagens, zelfs t-shirts met een foto van Obama erop, en steeds met dezelfde slogan: "Race doesn’t matter". Want ook al is de slavernij al 160 jaar afgeschaft, onderhuids leeft de rassenstrijd hier nog steeds, en zoeken de mensen naar bevestiging en hoop. Iets wat Barack Obama hen deze week heeft gegeven. De plaatselijke krant France-Antilles schreef: "L’élection de Barack Obama porte en lui un espoir pour tous les hommes de couleur de la terre. Les Martiniquais participent à cet immense sentiment de satisfaction."

De tranen die deze nacht op Martinique vloeiden waren echter niet enkel van vreugde, maar ook van verdriet, om hun geliefde Aimé Césaire. Aimé Césaire was een Frans-Antilliaans toneelschrijver, dichter, essayist en politicus. Samen met zijn goede vriend Léopold Senghor, de latere president van Sénegal, was hij een van de grondleggers van de négritude-beweging, een organisatie voor de emancipatie van de zwarte bevolking. Zesenvijftig(!) jaar lang was hij burgemeester van Fort-de-France en zetelde hij in tal van belangrijke Franse organen als vertegenwoordiger van Martinique. Hij spoorde de zwarte bevolking aan tot meer participatie in de politiek, en vocht voor hun sociale zekerheid. Hij leerde hen te durven uitkomen voor hun zwarte identiteit en er trots op te zijn. Aimé Césaire gaf zijn volk een stem. Toen hij op 17 april 2008 op 93-jarige leeftijd in het ziekenhuis van Fort-de-France overleed, was men tot ver buiten Martinique in nationale rouw.

Met de verkiezing van Obama is de hoop en vreugde weer teruggekeerd op Martinique. "Aimé Césaire zou trots op hem geweest zijn", klinkt het, en "Obama, rêve d’Aimé Césaire". Wat hadden de Martiniquais hem graag als president van Frankrijk gezien. Maar een nieuwe tijd breekt nu aan, met Obama als president van het machtigste land ter wereld. Laat hem mensen inspireren en begeesteren, net zoals Aimé Césaire dat deed.

~

"Ma bouche sera la bouche des malheurs qui n’ont point de bouche, ma voix, la liberté de celles qui s’affaissent au cachot du désespoir." (Aimé Césaire, Cahier d’un retour au pays natal, 1939)


maandag 3 november 2008

La boutique en ligne

Twee weken geleden zat ik een beetje in een dipje. Tijdens de zomermaanden zijn mijn ouders komen logeren (na elkaar welteverstaan, niet tegelijkertijd) en ook mijn beste vriendin is een weekje op vakantie gekomen. Na al dat bezoek had ik het ontzettend druk met over een weer vliegen naar België en Miami en daarna… Niets meer. Martinique, werken, Guadeloupe, werken, en weer van vooraf aan. Plots besefte ik dat ik hier na zes maanden eigenlijk helemaal niet zo veel mensen kende. En dus zat ik ‘s avonds alleen op mijn appartement triest te wezen.

Daar moest dus dringend verandering in komen. Maar hoe begin je aan zoiets? Alle sportclubs zijn hier zo schandalig duur, dat ik dat al van de baan had geschoven. En de gratis bloemschikcursus in de parochiezaal leek me ook maar niks. Nee, ik moest het anders aanpakken. Praktischer. Gerichter. Georganiseerder. Waarom niet… het internet! Hoewel… Plots voelde ik me een beetje zo’n zielig typje, dat de ene datingsite na de andere afschuimt. Maar ja, wat dan nog. Een beetje surfen kan nooit kwaad, en het is toch lekker anoniem.

Mijn initiële vraag dook al snel weer op: waar in godsnaam te beginnen? Het internet is zo gigantisch groot! Via een tip van mijn allerliefste nichtje, die in Parijs woont en dus praktijkervaring heeft, kwam ik terecht op de site van Couch Surfing. Couch Surfing is een website voor mensen die goedkoop willen reizen en op zoek zijn naar iemand die hun ‘couch’ ter beschikking willen stellen aan backpackers. Wat ik daar zag was te mooi om waar te zijn: een heuse Martinique-communitiy van wel 84 mensen. Allemaal met een eigen, volledig ingevuld profiel: foto, hobby’s, studies, werk, idealen, kortom, een heuse nieuwe-vrienden-catalogus!

Helemaal verheugd over mijn nieuwe project ging ik aan het shoppen. Mijn eerste vereiste: het moest een meisje zijn. Ik wil een vriendin, niet de zoveelste hitsige Antilliaan die wel eens een blondje wil proberen. (Jawel, dit argument heb ik écht al te horen gekregen! Bijzonder overtuigend, vooral omdat ik niet eens blond ben. De idioot.) Na grondig zoeken en vergelijken, kwam ik uit op een 28-jarig meisje met de naam Katell, een lerares Frans. Interesses: yoga en lezen, met in het bijzonder Amelie Nothomb en Jane Austen. Dezelfde hobby en dezelfde literaire voorkeur - geen twijfel mogelijk, dat was ze.

Snel stuurde ik haar een berichtje waarin ik mijn situatie uitlegde, en met de vraag of ze misschien een keertje wilde afspreken om elkaar te ontmoeten. Twee dagen later had ik een bericht terug. Ze vertelde dat de Couch Surfers van Martinique toevallig de aankomende zondag een picnic hielden op het strand van Anse d’Arlet, en ik was van harte welkom. Iedereen zorgde voor een hapje en een drankje, dus of ik ook een kleinigheidje kon meebrengen?

Na een hele week piekeren over wat ik zou klaarmaken (mini-scampibrochetjes met ananas was de uiteindelijke winnaar), vertrok ik zondagmiddag toch een heel klein beetje zenuwachtig naar het zuiden. Katell had me verteld waar ze zich ongeveer zouden bevinden, maar hoe vind je in godsnaam een bende onbekenden tussen een nog grotere massa onbekenden terug? Het antwoord kwam vrij snel. Na nog geen 50 meter wandelen, botste ik op een vrolijk groepje mensen, smullend van zelf gemaakte quiches en cakes. Een beetje verlegen vroeg ik of ik bij de Couch Surfers was, en ja hoor, ik zat goed.

Wat daarop volgde was een hele leuke namiddag van eten, drinken, kletsen, zwemmen, nog meer eten en drinken, zonsondergang, even zwijgen, weer kletsen en salsadansen bij maanlicht op het strand. Op het einde van de avond sprak ik met 3 andere meisjes af om de dinsdag daarop samen naar de yogales te gaan. Zielige typjes? Ik dacht het niet! Lang leve het internet!!


maandag 27 oktober 2008

Les trois petits cochons

Dit weekend zag ik varkens. Veel varkens. Grote varkens, kleine varkens, maar vooral veel varkens. Het was een ontdekking. Een avontuur eigenlijk. Een verhaal.

Het begon allemaal met mijn collega Maryline, die me uitnodigde om een weekendje bij haar te komen logeren op Guadeloupe. Ze woont in een klein schattig huisje, midden in het groen. We zaten met ons tweetjes rustig op haar terras van een piñaatje te slurpen, toen we plots een vreselijk gekrijs hoorden. Vragend keek ik Maryline aan (en toch ook een beetje achterdochtig – zo goed ken ik haar ten slotte niet en je weet tegenwoordig maar nooit wat een mens in z’n vrije tijd allemaal uitspookt). “Ha, dat is waar ook!” riep ze uit. Volgens haar buren had er ergens een varken kleintjes gekregen, en of ik misschien zin had om er eens naar te gaan kijken? Ze was er zelf zo benieuwd naar. Varkens. Antilliaanse varkens. “Zijn het wilde varkens?” vroeg ik. “Tja, wat bedoel je met wild? Ik zou ze niet op mijn schoot nemen, maar ze zouden normaal gezien in een hok moeten zitten.” Zouden-normaal-gezien-moeten. Hmmm… Ik weet niet…

Na een kleine kansberekening (hoe snel kan ik lopen indien ze niet in een hok zitten), besloten we om het er maar op te wagen. We kleedden ons zo goed mogelijk aan (jeans en tennisschoenen – je neemt nu eenmaal geen safarikledij mee naar een tropisch eiland) en gingen op pad. Door al dat groen, op zoek naar de varkens. Heel even flitste die scene van “Snatch” door mijn hoofd (“Miss a payment, and we’ll feed you to the pigs”) en keek ik stiekem terug naar Maryline voor een snelle scan: 1m65, 49 kilo – No problem, I can take her. Let’s go.

Zoals in elk avontuur lagen er een aantal te overwinnen obstakels op onze weg. Rotsen, steile stukken, dichte begroeiing, we trotseerden het allemaal zonder al te veel problemen. Het werd iets spannender toen we geiten tegenkwamen (geen beproeving zonder geiten uiteraard), maar na een tijdje roken we dat we in de buurt kwamen.

Waar we ons echter niet aan verwacht hadden was een papa-varken. Enkele meters voor we aan het hok kwamen, dook er plots een beer van een big uit de struiken op. Het was een gigantisch beest. Een kleine koe bijna. Zo’n beest waar twee gezinnen een jaar lang van kunnen eten. Langzaam kwam hij op ons af gewaggeld. Ik was zo gefascineerd door de prehistorische omvang van het zwijn, dat ik Maryline pas hoorde toen ze me bij de arm greep. “Roselyne, ik denk dat we ons beter uit de voeten maken.” Papa-vark was ondertussen genaderd tot op enkele passen van ons, en ik besefte dat ze gelijk had. We zetten het op een loopje. Toen we even later merkten dat we niet achtervolgd werden, zagen we pas dat hij vastlag aan een ketting. Gelukkig maar. Volgens mij hadden we prima kunnen dienen als toetje.

Met een grote boog rondom Old Major, wandelden we tenslotte naar onze eindbestemming, het varkenshok. Balancerend tussen de hopen drek, piepten we voorzichtig over de deur. Daar waren ze: mama-vark en een hele boel kleine biggen. Het waren er veel. Elf telden we er. Roze, donkerbruine en roos-bruin gevlekte. Zo schattig. Niet te geloven dat zo’n klein varkje ooit uitgroeit tot zo'n gigantisch gebraad. Knorrend liepen ze rond hun mammie heen, elkaar een beetje porrend, knabbelend op elkaars gekrulde roze staartje.



Plots kreeg er eentje het idee om te gaan drinken. Wat daarop volgde was een stormloop van jewelste. Met luid gekrijs sprongen ze alle elf tegen hun moeder aan, tot de arme zeug tegen de vlakte ging. Drummend vochten ze om een plekje. Het vredige tafereel van enkele minuten geleden was plotsklaps omgetoverd tot een waar inferno. Overal waren er biggen: onder, naast en zelfs bovenop het mama-vark. Waren ze eigenlijk wel aan het drinken, of vraten ze hun moeder gewoon op? Mijn idee om er stiekem eentje mee te smokkelen werd meteen weer opgeborgen. Geen hulpeloze knorretjes, deze biggen, zelfs de wolf zou er huilend van gaan lopen…

maandag 20 oktober 2008

Liberté, égalité, complexité

Oktober, reeds bijna november. Ondertussen ga ik naar het eerste half jaar dat ik op Martinique woon. Je zou denken dat ik nu wel alles heb geregeld wat er moet geregeld zijn qua officiele documenten, basisvoorzieningen, noem maar op. Wel, guess again, want dat is zodus niet het geval. Ongelooflijk hoe moeilijk en ingewikkeld alles hier is. Een tijdje terug waren er de electriciteitsproblemen (misschien deels mijn fout, volwassen worden betekent onder andere het kunnen toegeven van je fouten, niet?) maar de voorbeelden zijn legio en vaak kan ik alleen maar toekijken (meestal zeer verbaasd en vol ongeloof).

Het meest frappante (en verontrustende) is de sécurité sociale – zeer belangrijk. Iets wat je zo snel mogelijk in orde wil krijgen, zeker in een land waar iedereen rondrijdt als een bende achternagezeten gekken. Mijn eerste poging dateert van mei 2008. Toen ik me uitschreef in Belgie had ik een papier gekregen als bewijs dat ik altijd correct ingeschreven was geweest, en waardoor ik overal in Europa automatisch zou kunnen overschakelen (lang leve de EU!). Vol goeie moed meldde ik me bij de ‘Caisse Générale de Sécurité Sociale Martinique’. Al snel werd me duidelijk gemaakt dat enkel dat papier niet voldoende was. Informerende bij de goeie oude CM, bevestigden ze dat het document in kwestie overal in Europa aanvaard wordt, maar dat er wel eens moeilijkheden opduiken met… juist – Frankrijk.

Toen ik terugbelde naar de CGSSM, met de vraag wat ik dan wel moest doen, vertelden ze me dat ik eerst en vooral een domicilie nodig had om me te kunnen aanmelden. Leek me niet onlogisch, dus ik zette de boel even op hold. In juli was ik dan officieel verhuisd, en waagde een tweede poging. Toen kreeg ik een hele lijst met documenten die ik moest inleveren vooraleer ze mijn dossier konden openen: een kopie van mijn identiteitskaart en van mijn paspoort, mijn arbeidscontract, een bewijs van mutatie (van Maersk Belgie naar Maersk Frankrijk), drie loonbrieven, mijn huurcontract, een betalingsbewijs van drie maanden huur, én een electriciteitsrekening op mijn naam. “Hoezo,” vroeg ik, “hebt u dan geen geboorte-akte nodig, een medisch gezondheidsattest en misschien nog een bewijs van goed gedrag en zeden?” (De vrouw aan de balie vond het niet grappig.) Maar goed, verzamelen geblazen dus!

Enkele dingen waren gemakkelijk bijeen te rapen, andere hadden iets meer tijd nodig (drie maanden dus). Toen ik dan de ganse boel netjes in een kaftje had gestoken, mét checklist en gesorteerd met paperclipjes (wie durft er nu nog beweren dat ik niet georganiseerd ben!), stuurde ik de boel aangetekend op. Twee weken later had ik nog steeds geen antwoord. Dus ik belde. Opnieuw. Om te vragen of ze al nieuws voor me hadden. Ik had een vriendelijke man aan de lijn. “Wanneer hebt u uw dossier opgestuurd mevrouw?” “Toch al twee weken geleden ongeveer.” “Maar mevrouwtje, zo kort nog maar! Belt u over twee maanden nog eens terug, we hebben een beetje achterstand.” Ik probeer uit te leggen dat ik in Belgie al geruime tijd niet meer gedekt ben, en dat ik redelijk ongerust ben, je weet maar nooit wat er kan gebeuren, zoals een auto-ongeval bijvoorbeeld. “Geduld mevrouw, geduld. Het komt heus wel in orde. Alleen niet vandaag. En morgen waarschijnlijk ook niet. Maar wees ondertussen best voorzichtig.” De grapjas.

Geduld dus. Nu moet ik zeggen, ik beschik over een heleboel kwaliteiten, goeie kwaliteiten zelfs, maar geduld zit daar niet tussen. Al gauw schakelde ik dan maar over op de aloude-methode-voor-het-in-orde-krijgen-van-overheidsproblemen: stalking! Drie weken lang belde ik minstens 1 keer per dag om te informeren naar mijn dossier. Resultaat: vorige week zat mijn ‘attestation’ in de bus. Dit bewijst nog maar eens: de aanhouder wint. HA!

Dat is dan geregeld, maar momenteel worstel ik nog met mijn internet-connectie. Na alle bovenvermelde documenten eveneens aan France Telecom te hebben voorgelegd (“WAT??” was ook mijn eerste reactie), kreeg ik eindelijk een telefoonlijn. En mocht ik uiteraard nog eens een tweede afspraak maken voor de internetconnectie, want neen, alles in één keer is zo gemakkelijk, zo saai eigenlijk. Niet goed voor de tewerkstelling. Uiteraard werkt internet niet, en nu blijkt dat mijn telefoonnummer niet bestaat (het werk nochtans prima, ik bel er op los, geloof me maar). “Kom binnen twee weken nog maar eens terug mevrouwtje. Als het dan nog niet werkt, dan zullen we er eens naar kijken…” AAARRGHHH!!!

Nu goed, internet is een luxeprobleem, daar ga ik mee akkoord. Dus tot dan zit ik laat op kantoor, om alles te schrijven wat ik wil schrijven, pas de soucis. Maar aan iedereen die dacht dat de Belgische bureaucratie niet te evenaren is… Doe me een plezier, en probeer het eens in Frankrijk!

PS: Soortgelijke ervaringen? De ‘Wie Doet Beter’-wedstrijd is bij deze geopend. Hoofdprijs: een gratis verblijf op de Caraiben!

maandag 13 oktober 2008

Cinéma Madiana

Gisteren ging ik naar de film, voor het eerst sinds ik hier ben komen wonen. Ik heb het heel lang uitgesteld – waarom weet ik niet precies. Omdat ik schrik had dat ik er niks van zou snappen? Of omdat ik het idioot vind dat al die films gedubd zijn? Geen idee. Maar gisteren ging ik zodus naar de film.

Na een heus gevecht op de parking voor een plekje (alles is hier een gevecht, vooral als er auto’s aan te pas komen), kom ik eindelijk toe in de inkomhal. Boven de kassa’s hangen posters met de films die ze spelen. Er is meer keuze dan ik had verwacht, en de bioscoop is ook veel groter dan ik had gedacht. Twaalf zalen, dat is niet weinig voor zo’n klein eiland, toch?

Ik kies voor de film “Entre les murs” die onlangs de gouden palm op het festival van Cannes heeft gewonnen. Die kreeg goeie kritieken, dus dat is al een begin. Aan de kassa blijkt echter dat ze deze film vandaag niet spelen, althans niet op dit uur. Dus moet ik weer naar de posters om een nieuwe film te kiezen. Even twijfel ik om rechtsomkeer te maken, maar besluit dan om toch maar te blijven, en de film “La loi et l’ordre” te zien, met Al Pacino en Robert de Niro. Vraag me niet wat de originele titel van de film is – ik heb er werkelijk geen idee van.

Onderweg naar de zaal koop ik nog een zak popcorn – voor die ene keer dat ik naar de bioscoop ga, wil ik popcorn. Uiteraard zit ik helemaal in de achterste zaal. Hoe ik het klaarspeel, ik weet het niet, maar op de een of andere manier kies ik onbewust altijd voor de film die ze in de achterste zaal spelen. Het is trouwens vreemd hoe het hele complex erg gelijkend is met de bioscopen in België. De kassa’s, het snoepwinkeltje, de prijzen (duur toch tegenwoordig, zo’n avondje film), zelfs het ticketje. Zou er zoiets bestaan als universele standaarden voor de filmvertoning? Ik vraag het me af.

Toegekomen in de zaal, kies ik een plaatsje naast twee meisjes met twee kindjes bij zich, dat lijkt me wel veilig. Knabbelend van mijn popcorn lach ik naar het kleine jongentje naast me, en vind mezelf geweldig slim. Je weet immers nooit welke ongure types er ronddwalen in de bioscoop. Een kwartier later, de film is nog maar net begonnen, is mijn narcisme alweer helemaal voorbij, en vind ik mezelf een stomme geit. Het jongentje kan niet stil zitten, zit heel de tijd lawaai te maken en moet om de 10 minuten gaan plassen. Zou ik verhuizen? Toch maar niet – stel dat ze denken dat ik niet naast hen wil zitten (wat eigenlijk ook wel het geval is, maar goed).

Ik blijf dus maar zitten en kijk naar de film. Een beetje vreemd wel, zo’n gedubde film. De stem van de Franse Pacino komt aardig in de buurt, maar die van de Niro in de verste verte niet. Trouwens, wat doen de dove mensen hier, vraag ik me af? Er zal toch ook een dovengemeenschap zijn op de Antillen. Die kunnen het wel schudden. Misschien moet ik ze contacteren en tot opstand aanzetten. Voor originele versie met ondertiteling. Zijn we meteen van die geforceerde de Niro vanaf.

Tot mijn verbazing begrijp ik zo goed als alles van de film. Nu ja, heel moeilijk is dat niet. Geweld, seks en drugs – dat begrijpt iedereen. Hoewel… dat kleine jongentje..? Wat doet die hier eigenlijk? Het volgende moment staat Robert de Niro in een cirque-du-soleil-achtige houding met een veel (tè) jongere actrice. Bijna leg ik mijn hand op de ogen van het jongentje, maar bedenk me net op tijd. Stel dat ie bijt? Of misschien bijt zijn mama wel (of is het toch z’n grote zus?). In elk geval, dit is toch niks voor kinderen. Zou ik een opmerking maken..? Toch ook maar niet.

De film was nul. Misschien dat het jongentje er wat aan vond (ik hoop het ten zeerste, anders heeft hij ècht al te veel gezien voor zijn leeftijd). Ik ga naar huis. Volgende week kom ik terug. Voor een andere film en op een later uur. Wanneer er geen kleine jongentjes zijn.


maandag 6 oktober 2008

Du pain et des jeux

Heel lang geleden, toen de dieren nog konden praten, er nog geen internet bestond, en er nog indianen op de Caraiben woonden, heette Martinique niet Martinique, maar Madinina, eiland van bloemen. Wat mij betreft, hadden ze het echter evengoed ‘vogeleiland’ kunnen noemen, want het zit hier vol vogels.

De schattigste en meest populaire onder de vogels, is de kolibrie. Je ziet hier dan ook vaak van die plastic kokertjes hangen, waarin suikerwater wordt gegoten om de kolibrietjes te lokken (je kan ze het best vergelijken met ‘wespenvangers’ maar dan mooi versierd met rode plastic bloemen, en niet met het doel om de dieren in kwestie te verzuipen). Ik moet heel dringend zo’n drinkbakkie op mijn terras hangen, en zoals zovele dingen staat het al een tijdje op mijn to-buy list, maar er komt steeds weer wat tussen (schoenen), dus voorlopig moet het maar zonder.

Omdat ik toch een beetje leven op mijn terras wil, heb ik een andere manier gevonden om vogels te lokken, namelijk de goeie ouderwetse broodkruimels. Kolibries komen er niet direct op af (dikke snobs zijn het), maar wel straatvogels – een soort kruisingen tussen merels en mussen – de underbirds (veel meer mijn ding).

Zoals elk weekend ontbijt ik uitgebreid, en hou nog wat brood over. Al gauw krijgt een eerste vogel in de gaten dat ik broodkruimels (brokjes zijn het eigenlijk) op mijn terras heb gelegd. Hij gaat ertussen zitten en pikt in eentje, hupt naar de volgende en pikt ook daar eens in. Zo gaat het een tijdje verder tot ie de perfecte kruimel te pakken heeft, en gaat er dan parmantig mee op de tafel zitten, smullend van zijn zorvuldig uitgekozen hapje. Het duurt niet lang, of een tweede vogel komt op de reling zitten, en dat zint de eerste vogel niet. Hij laat de kruimel voor wat het is, vliegt op de indringer af om hem te verjagen, maar nog voor ie het goed en wel beseft, zit vogel 2 al op de tafel, klaar om in zijn brokje te bijten.

In een mum van tijd is mijn tafel omgetoverd tot een arena. Daar zitten ze, de twee vogels, als kemphanen tegenover elkaar. Vleugels gespreid, kopje laag tegen de grond, nekpluimen recht overeind, bekje wijd opengesperd. Traag draaien de vogels rond elkaar. Vogel 1 haalt als eerste uit, maar vogel 2 weet de aanval handig te ontwijken. De tweede is wel raak. Een fractie van een seconde staat vogel 2 te wankelen, maar al gauw herpakt ie zich. Dan breekt de strijd los. Onder luid gekwetter (“ik ga hem opeten!”), wordt de ene klap na de andere uitgedeeld.

Ondertussen loopt de reling stilaan vol met andere vogels, die pikkend van de meegesmokkelde kruimels, de vechters toejuichen. “PIEP – PIEP – PIEP – PIEP!” schalt het over mijn terras. Vogel 1, aangemoedigd door het publiek, gaat nu nog harder te keer. Vogel 2 kan nauwelijks nog stand houden, en gaat enkele tellen later tegen de vlakte. Uitgeput maar voldaan zet de overwinnaar zijn poot op de nek van de verliezer. Hij kijkt de toeschouwers aan, wachtend op hun pollice verso. Heel even blijft het stil...

“Genoeg!” schreew ik, en smijt mijn terrasdeuren open. Verschrikt vliegen de vogels op. Het brood is op, maar die ene kruimel op tafel ligt er nog. Ik wil hem naar het arme vogeltje gooien, maar die heeft lak aan mijn medelijden, en vliegt vol trots weg.


maandag 29 september 2008

Party in the city where the heat is on

All night on the beach till the break of dawn. Welcome to Miami. Buenvenidos a Miami.

Wat een gekke stad. En wat een gekke mensen. Het is mijn eerste ervaring met de States, dus voor hetzelfde geld is heel dat land compleet oele, en iets in mij zegt dat ik er niet ver naast zit.

Het begint al de eerste ochtend. Ik had me voorgenomen om al mijn eetgewoonten helemaal overboord te gooien en te eten zoals de Amerikanen. Dus, ontbijt bij Starbucks. Uit de toonbank vol marble cakes, cheese scones, cinnamon pies, en uiteraard donuts, kies ik een blueberrymuffin, samen met een large (de kleinste maat die er is) Americano Coffee. “So, you’re going for the healthty stuff”, antwoordt de vrouw achter de kassa wanneer ik mijn bestelling doorgeef. Ik kijk haar verbaasd en lichtjes wantrouwig aan. “Yes! Fruit and fibers! It’s really good for you!” Ik betaal, grijns nog even naar haar en maak me uit de voeten. Niet goed genoeg, zoveel is duidelijk. De volgende morgen ga ik maar rechtstreeks naar Burger King – daar stelt niemand vragen.

Na het breakfastfood ga ik naar de mall, want buiten (slecht) gegeten heb ik uiteraard ook goed en veel geshopt. Macy’s, Apple (kocht ik de laatste nieuwe nano – zéér hip), Victoria’s Secret, Donna Karan, Pink (een winkel met alleen maar roze spullen, hihi), Hugo Boss, Abercrombie & Fitch, Guess... Een kleine greep uit het overvolle aanbod. Mijn creditcards gaan van oververmoeid tot lichtjes mishandeld. Wanneer ik na twee dagen bijna niet meer op mijn benen kan staan (nu weet ik wat dat wil zeggen ‘shop till you drop’) en mijn nog niet gestorte maandloon er volledig heb doorgedraaid, ga ik maar wat anders doen. Een beetje cultuur opsnuiven.

Op naar downtown Miami, met de monorail tussen de skyscrapers door. Overal hangen Amerikaanse vlaggen en op elke hoek van de straat staat een police car. Op zich een hele belevenis, hoewel ik moet zeggen dat ik het centrum zelf een beetje zielloos vind. De skyline ziet er vanop een afstand veel indrukwekkender uit dan wanneer je er middenin zit. Het mondaine South Beach (SoBe zoals de Miamezen zelf zeggen) is dan veel leuker. Vooral Ocean’s Drive is bijzonder kleurrijk met z’n prachtige art-deco gebouwen, en ‘s avonds des te levendiger. Hier komt de jetset bij elkaar om (zeer dure) steak te eten en tot in de vroege uurtjes cocktails te drinken. Iedereen is er tot in de puntjes afgeborsteld. Vrouwen in prachtige designer-jurken, om ter hoogste stilleto’s, het haar perfect gekapt, en neuzen die verdacht veel op elkaar lijken. Vrij barbie-like, dat klopt, en ik voel me een beetje een sjofele trien tussen al die America’s next top models.

Dan maar back to basics en naar het natuurpark de Everglades. Over uitersten gesproken. Everglade City komt aardig in de buurt van het gat van Pluto: buiten een paar paalwoningen en een all-in-one tankstation/restaurant/bar/souvenirwinkel is er werkelijk niks. De Lonely Planet beschrijft het prachtig met een anekdote. De schrijver stapt het bovengenoemde etablissement binnen en vraagt wat er te doen is. “Eat.”, was het antwoord, “Or a boattrip in the Everglades”. Een goeie tip. Een beetje verder, aan de rand van het natuurpark, vaart een man met de toeristen door de mangroves. Hij heet Jack (hoe anders?), spreekt plat Amerikaans en is ontzettend hartelijk. Nog lang voor ik nog maar iets heb zien bewegen, wijst hij alle dieren al aan. Drie alligators zwemmen behoorlijk dicht voorbij het bootje. Adembenemend is het er. Zo groots. Zo stil. Een van die plekken die eraan doen herinneren hoe prachtig onze aarde wel niet is.

Een land van tegenstellingen. Dat maakt me nieuwsgierig. New York, Seattle, LA, San Fransisco, Chicago, Las Vegas… Ik wil het allemaal zien!


maandag 22 september 2008

Rêve ou réalité ?

Met een schok word ik wakker. Mijn spieren zijn stram en ik voel dat ik heel erg moe ben. Ik heb een hele vreemde droom gehad…

Het is een rustige ochtend. Slurpend aan mijn hete, veel te sterke koffie, lees ik (nog niet helemaal wakker) mijn emails, wanneer plots de telefoon gaat . Mijn vader ligt in het ziekenhuis met een hartcrisis en moet dringend geopereerd worden. Mijn vader – een oersterke kerel, met levenslust voor tien. Het duurt even vooraleer de ernst van de situatie tot me doordringt, maar ik heb amper weer ingehaakt, of mijn ticket is al geboekt. Enkele uren later zit ik op het vliegtuig, direction Métropole.

Het is koud de volgende ochtend in Parijs. En druk. Maar het is altijd druk in Parijs. De stad die nooit slaapt. Door de menigte zoek ik me een weg naar Gare du Nord, om zo snel mogelijk de Thalys op de springen richting Belgie. Razendsnel in Brussel (op minder dan een uur en een kwartier zijn we er) en daarna verbazingwekkend traag naar Antwerpen. Zelfs met vertragingen doet de IC van de NMBS er minder dan de tergend lange drie kwartier over.

Op het perron van Antwerpen Centraal staat mijn broer me op te wachten. Met betraande ogen val ik in zijn armen, niet goed wetend of ik huil van blijdschap omdat ik hem na al die maanden terugzie, of van angst en verdriet. Het startschot van de emotionele rollercoaster waarvoor ik een driedagenpas heb gewonnen.

De komende dagen ben ik veel onderweg. 600 km in drie dagen tijd. Het valt me op hoe mooi Belgie erbij ligt. Zo netjes, zo geordend, zo vriendelijk en vrolijk. De mensen zijn beleefd, hoffelijk in het verkeer. Het lijkt wel één grote Disneywereld. Ik verwacht op elk moment dat de mensen zullen beginnen zingen, begeleid door het gekwetter van de vogels. En de zon schijnt. Heel even rust, tussen de drukte door.

Want druk is het zeker. Naast de ziekenhuisbezoeken, probeer ik zo veel mogelijk mensen te zien. Vooral familie, maar ook enkele vrienden. Verbazing, euforie, verdriet, spanning, blijdschap, angst. Alles komt aan bod. En de vertrouwde gezelligheid, wanneer ik ‘s avonds laat weer op de boot aankom.

Beelden flitsen door mijn hoofd. Heel vroeg (het is nog donker) op de trein van Antwerpen naar Brussel, samen met Yves. Afscheid op het perron van Brussel Zuid. Gelukkig, verdrietig, dankbaar. Alleen op het vliegtuig, direction Fort de France.


Ik wrijf in mijn ogen. Voel mijn hart kloppen. Was het echt, of was het gewoon een droom..?


maandag 15 september 2008

Vivre comme Dieu en Martinique

Het is een prachige dag. Een dag zonder een wolkje aan de hemel, de zon schijnt volop. Acht uur ‘s ochtends en al ruim 28 graden. Ik heb vrienden op bezoek, en we willen iets leuks doen. De auto in, op naar het zuiden, vandaag gaan we bootje varen. Een zeilboot deze keer, beter nog, een catamaran.

Samen met nog een tiental andere vaarlustigen, stappen we aan boord van de ‘Elphis’, een parmantig schip met blauwe en witte zeilen. De kapitein is een zongebruinde man, met door het zoute water verweerde handen (en scheve tanden, maar dat nemen we erbij). Na een korte introductie, met enkele veiligheidsinstructies en de dagplanning, vaart hij ons de jachthaven van le François uit. Iedereen heeft er zin in.

Na een poosje varen, zet de schipper plots de motor uit, en laat nu alle zeilen op. Onmiddellijk vindt de wind haar weg, en duwt de boot met een ruk vooruit. Iedereen wordt er even stil van. We luisteren, ruiken, proeven. De zilte zeelucht, de schuimende golven die tegen de romp aanklotsen, het deinen op de stroming. We worden gedragen op de toppen van water, alsof we bijna gewichtsloos zijn, om dan weer met vrije val, in te beuken op de zee, die ons telkens weer met zekerheid en een onverwoestbare kracht opvangt.

En zo varen we, met ons bootje, naar verre landen, en voorbij de blanke stranden. We zien kleine onbewoonde eilandjes, sommigen met een enkel huisje. Af en toe houden we halt voor een duik in het heerlijke, bijna lauwe water. Het water is bovendien zo helder, dat we een school vissen meters onder onze voeten kunnen zien voorbij zwemmen. De omschrijving azuurblauwe zee is zonder twijfel hier uitgevonden.

We eten aan boord, reuzegarnalen en verse vis, nippen aan onze bekertjes koele rosé-wijn. We zwemmen, en varen weer verder, op naar de volgende horizon. Ver boven de boot vliegt een frégate, zwevend door de lucht, cirkelend op zoek naar iets lekkers, of gewoon genietend van zijn vrijheid.


Nog een laatste plons in het water, en dan het signaal dat de aftocht blaast. Iedereen weer aan boord. En daar lig ik dan. Op mijn buik, op de trampoline van de catamaran. Turend naar de golven, de vissen die voorbij zwemmen. De zwoele middagzon legt een warme gloed op mijn rug. In de verte is de haven alweer in zicht. Maar nu nog even niet. Nog even voel ik me als God op Martinique.

maandag 8 september 2008

Ballade en mer

Vandaag is zondag saaidag. En zondag druildag bovendien. Belgisch weer op de Antillen. Geen flauw idee wat ik vandaag moet aanvangen. Een beetje sip zit ik achter mijn raam naar buiten te staren en te neuriën. Ik zit voor het vensterraam me onnoemelijk te vervelen. Ik wou dat ik twee hondjes was, dan konden we samen spelen. Ten einde raad neem ik alle boeken en folders die ik heb over Martinique erbij, en ga op zoek naar iets leuks én overdekt om te doen. Na een tijdje heb ik het gevonden: Vision Sous Marine. Helemaal in het zuiden van het eiland vaart er zo’n boot met een glazen bodem. Ideaal voor iemand als ik, die wel wil duiken, maar zonder haar haar nat te maken!

Een uurtje of wat later stap ik aan boord van de Aquabulle I. Na een eindje varen langs de kust, komen we aan bij de koraalriffen waar de meeste vissen zitten. We krijgen een foldertje met foto’s en de namen van alle zeebeesten die we kunnen tegenkomen. Aandachtig turend probeer ik de vissen te herkennen, maar pas nadat enkele kindertjes samen in koor ‘Sergent Major’ en ‘Chirurgien Bleu’ uitroepen, heb ook ik uiteindelijk door dat ze niet hun toekomstige carrierepad aan het bespreken zijn, maar dat ze het over de voorbijzwemmende vissen hebben. Het spelletje begint me al gauw te vervelen (voornamelijk omdat ik duidelijk niet kan winnen), en al kijkend naar al die krinkelende winkelende waterdinges dwalen mijn gedachten af.

Stel dat we in een echte duikboot zaten, en 20.000 mijlen onder zee werden aangevallen door een reuzeinktvis. Met een obsessieve kapitein die halsstarrig weigert me te laten gaan. En me hele dagen zeewier laat eten, jekkie. Nee, dan toch maar liever de Disney-Nemo. Zwemmen tussen de surf-dudes schildpadden, Alzheimer-vissen en vegetarische haaien. Hihi. Of tussen de snorkels! Vroeger op de speelplaats wou ik altijd Kitty zijn. Want die All Star vond ik wel een bijzonder hippe en stoere kerel, en heel stiekem was ik er toch een beetje verliefd op. Hoewel, toch misschien een beetje saai die snorkels, het loopt ook altijd goed af bij hen. Ik heb liever iets meer dramatiek.

Marinedrama, dat is de kleine zeemeermin! De kleine zeemeermin wilde op het land leven om bij haar prins te kunnen zijn. Zou ik in de zee willen leven voor een knappe zeemeerman? Zo’n stoere zeebink die alle gevaren van de waterwereld trotseert lijkt me wel wat. En dan neem ik een zingende rode krab als huisdier. Plots krijg ik een flashback van een vriendje dat kuste als een vis. Iekes. Dag fantasie. Nee, groot gelijk had die Ariel. Geef mij ook maar een knappe landman. Eentje die lekker kan kussen.


maandag 1 september 2008

Sans famille

Vrijdagavond. Behoorlijk moe kom ik thuis van Guadeloupe, twee uur later dan voorzien door de vertragingen van mijn favoriete luchtvaartmaatschappij Air Caraibes. Na al dat wachten tussen krijsende kinderen, door mekaar geschud te zijn op het veel te kleine vliegtuig, en me nog maar eens doodgeërgerd te hebben aan die eindeloze files, voel ik me alsof de hele ark van Noa over me heen is gelopen. Maar nu, thuis. Eindelijk. Rust. Ik doe de voordeur open, steek het licht aan en… Geen licht. Tiens, wat vreemd. Ik probeer het licht van het terras, maar dat doet het ook niet. Omdat de electriciteit hier op Martinique regelmatig wel eens durft uitvallen, inspecteer ik het electriciteitskastje dat gelukkig vlak naast de voordeur hangt. Alles lijkt in orde, maar toch zet ik de hoofdschakelaar een aantal keer aan en uit – je weet maar nooit. Niks, geen licht en geen lawaai van de koelkast. Merde! De koelkast! En de diepvriezer! Snel begeef ik me naar de keuken en ik ben er nog niet geraakt of … SPLETSJ … ik sta in een grote plas water.

Gezien het late uur, durf ik niet meer naar mijn huisbaas te bellen, maar ik doe het toch (dit is een noodgeval, niet?). En wat blijkt? We waren vergeten het contract van de electriciteitsmaatschappij over te zetten op mijn naam, dus had hij het maar eenzijdig opgezegd. Zonder me te verwittigen weliswaar. Dat was ie vergeten. Vergeten? “Meneer, ik zit zonder electriciteit en mijn keuken staat onder water!” “Hmm, ja vervelend”, zegt ie, dus hij geeft me het noodnummer van de electriciteitsmaatschappij, zodat ik ze kan bellen en vragen om alvast voor het weekend de electriciteit terug aan te sluiten.

Dus ik bel. Gelukkig neemt er iemand op. Heel vriendelijk en beleefd leg ik de ongelukkige situatie uit, en zeg dat ik maandag onmiddellijk naar hun kantoor zal komen om een nieuw contract af te sluiten, en of jullie dan nu misschien het knopje terug kunnen aanzetten? Alsjeblieft? Enkele seconden stilte.
“Brandt het?”, vraagt de man plots. “Wàt?” “Of het brandt bij u thuis mevrouw?” “Euuuh, moest het hier branden, denkt u dan niet dat ik de brandweer zou bellen, en niet u?” “Mevrouw, wij mogen enkel iets doen in geval van brand of een natuurramp.” “Jamaar meneer, zonder electriciteit kan ik mijn haar niet wassen en drogen, geloof me, dat IS een natuurramp!” “Het spijt me mevrouw, maar ik kan niks voor u doen. Een prettig weekend verder.” Nog voor ik iets kan antwoorden heeft hij ingehaakt. En prettig weekend… Hoe durft hij, nog een beetje sarcastisch zijn ook.

Ik sta perplex en weet even niet wat doen. Denk na. Denk na. Ok, first things first. Kaarsen! Ik heb kaarsen nodig. Die vind ik gelukkig snel. Dan, koelkast en diepvriezer, die moeten leeg. Redden wat er nog te redden valt. Gelukkig heb ik vlak in de buurt vrienden wonen. Een beetje verveeld bel ik ze op, en vraag of ze misschien nog een plaatsje in hun vriezer hebben. Het is geen probleem, ik mag onmiddellijk komen. Snel laad ik heel de boel in zakken en sta ik klaar om te vertrekken. Wacht, de kaarsen nog uitblazen! Straks vliegt de boel nog in de fik (hmmm, idee, kan ik die man terugbellen, misschien is hij dan wél bereid om me te helpen).

Anne-Claude en Pierre zijn geweldig. Ze ontvangen me met open armen, laden vliegensvlug al mijn spullen in hun vriezer, en geven me dan een punch coco om de boel door te spoelen, die we samen op het terras opdrinken. Een beetje pips kijk ik hen aan, en plots barsten we alle drie in lachen uit. Quelle histoire! Eentje om te onthouden! En we vertellen verhalen, over Martinique, over Frankrijk en over België. Over de ironie, over hoe ik soms kou heb geleden in België toen we nog geen verwarming hadden, en over hoe ik hier nu zal liggen puffen omdat de airco niet werkt… Een beetje melancholisch drink ik het laatste druppeltje rum op, en sta recht.

Even later ben ik weer thuis. Wat donker. En stil. En koud. Vreemd, hoe het bij meer dan 30 graden toch zo kil kan zijn. Snel kruip ik in bed, en steek nog snel een aantal kaarsjes aan. (Om nog een beetje te lezen - Hector Malot lijkt me wel gepast). Best romantisch eigenlijk, al die kaarsjes. Hoewel… Ik blaas de kaarsjes een voor een weer uit.
En voor het eerst voel ik me plots heel erg alleen.


maandag 25 augustus 2008

Le théâtre de rue

Een van mijn vele hobby’s is lezen. Als kind al verslond ik boeken. Elke week gingen we naar de bibliotheek en mocht ik vijf stuks (het maximum) uitkiezen, en die moesten uiteraard allemaal uit, zoniet mocht ik de week erop geen vijf nieuwe meenemen (stel je voor!). Die leesverslaving is altijd gebleven, en daar ik geen televisie heb, lees ik hier extra veel.

Om mijn kennis van het Frans een beetje te verbeteren en vooral te verrijken, verplicht ik me er regelmatig toe ook franstalige lectuur ter hand te nemen. Aangezien ik mezelf niet meteen Baudelaire en Houellebecq in hun oorspronkelijke taal zie lezen, ben ik maar begonnen met het iets lichtere genre: de plaatselijke mode- en roddelblaadjes. Zo sla ik twee vliegen in één klap. Mijn Frans gaat er niet alleen op vooruit, ik ben ook meteen op de hoogte van de laatste roddels en kan zo meepraten op kantoor.

De artikels frissen alle stereotypen nog eens op. Mannen zijn stoere binken met stoppelbaarden en een zwoele blik die alle vrouwen in zwijm doen vallen, en vrouwen hersenloze wezens die hun dagen vullen met naar de kapper gaan, nieuwe crèmes uitproberen en shoppen. Net alsof wij vrouwen aan niks anders kunnen denken dan cosmetica en schoenen. (Ik zou nochtans een paar nieuwe pumps kunnen gebruiken, voor bij die gebloemde jurk die ik onlangs kocht, en een bijpassende handtas zou ook niet misstaan...) En het is geweldig hoe die troep verkoopt. Ik koop ze uiteraard alleen maar voor educatieve doeleinden, maar hier is echt iedereen er verzot op.

Uiterlijk en voorkomen zijn voor de Antillianen dan ook ontzettend belangrijk. Velen onder hen lijken zo weggelopen uit een van die boekjes. Lopend door de straten van Fort de France kijk ik geïntrigeerd naar al deze creaturen. De vrouwen zijn magnifiek coquette. Ze trippelen rond op hoge hakken, dragen kleurrijke mini-rokjes en diepe décolleté’s. Hun lange rastavlechtjes dragen ze op alle mogelijke manieren, en maken er soms ware kunstwerken mee. Het geheel is overgoten met allerlei franjes en vooral veel bling-bling. Elk detail is zorgvuldig uitgekozen. Plaatjes zijn het, stuk voor stuk, en ik krijg er maar niet genoeg van naar hen te kijken.

De mannen zijn lachwekkend macho: gespierd, vol tattoo’s, open hemd, gouden kettingen, baggy broek en een pet die pal bovenop hun hoofd staat alsof ze er een tweede brein onder verbergen. Het lijken wel kruisingen tussen the Prince of Bel Air en BA. Doodserieus lopen ze met stoere tred (een beetje door de knieën gebogen, zoals dat hoort) op elkaar af, mekaar begroetend met de nodige “yo’s” en “ça va’s” en de daarbij horende gebaren.

En dan komen ze samen. De ontknoping. Want dat is waar het ten slotte allemaal om draait, de andere sekse. De mannen schudden alle mogelijke clichés uit hun mouw, met een charme waar zelfs de Italianen stil van zouden worden. En de vrouwen, die spelen het spel gewillig en zeer overtuigend mee. Om dan even later giechelend door te lopen, niet ver, want daar staat de volgende scène alweer op hen te wachten.

Misschien geen shouwburgen hier op Martinique, wel straattheater à volonté. En ik geniet met volle teugen.


maandag 18 augustus 2008

Le règne animal

Iedereen die mij een beetje kent, weet dat ik een grote dierenvriend ben. Een zoogdierenvriend welteverstaan – reptielen en amfibieën vind ik redelijk eng, (en vooral heel lelijk), insecten zijn vies en meestal knap vervelend, en vissen… Wel vissen zijn gewoon saai. Maar zoogdieren… Zoogdieren zijn geweldig. Niet alleen zijn ze heel erg lief en vriendelijk, ze zijn bovendien ontzettend gezellig. Ok, ik zou ook niet graag oog in oog zou staan met een leeuw of een tijger, maar geef toe dat ze er op National Geographic ontzettend knuffelachtig uitzien. Zoals elk jong meisje, was ik vroeger (en eigenlijk nog steeds) gek op paarden. Geen dier is zo sierlijk en stijlvol als een paard dat rondhuppelt in de wei en zelfs wanneer het kuren heeft, is het prachtig om naar te kijken. De laatste jaren heb ik ook een voorliefde ontwikkeld voor vogels, en dan vooral voor eenden. Niks is gezelliger dan ‘s avonds op het dek van onze boot te zitten en te luisteren naar het nachtelijk gesnater van de eenden.

Mijn persoonlijke nummer één is echter de kat, met in het bijzonder mijn eigen dikke rosse sammiekat. Niet alleen zijn katten ontzettend zelfstandig, ze hebben bovendien een “je m’en fous”-gehalte om jaloers op te zijn. Ze kunnen naar je kijken met een blik vol minachting, en je doen voelen als een tiener die door haar eerste lief wordt afgewezen. Mijn eigen kat moet qua attitude niet onderdoen, hoewel ze waarschijnlijk een pak minder zelfstandig is dan ze zelf denkt. Met haar ruime 7 kilo is het beest, buiten rotverwend, ook veel te vadsig en log om aan eigen voedselvoorziening te doen. Heel soms, wanneer ze denkt dat niemand het ziet, springt ze als een jonge poes achter de vlinders aan, maar gewoonlijk is ze veel te traag om er eentje te vangen. Af en toe komt ze wel eens terug met een muis of een duif, maar wegens gebrek aan verwondingen bij het slachtoffer, verdenk ik mijn kat ervan, de van ouderdom doodgevallen dieren op te rapen langs de kant van de weg, en mee te brengen naar huis in de hoop op die manier haar status als angstwekkend roofdier hoog te houden. Jammer dat ik onze dikkerd niet heb kunnen meenemen – het zou ongetwijfeld lachen geweest zijn.

Er is nochtans één dier waar ik iets minder affectie voor voel, en dat zijn geiten. Let op, vanop een afstand vind ik ze er wel grappig uitzien (en best smakelijk eigenlijk), maar door de jaren heen heb ik een heuse geitenfobie ontwikkeld. Het is allemaal begonnen toen ik als peuter met mijn ouders een bezoekje bracht aan de kinderboerderij. Helemaal verrukt door al die viervoetige wezens, wilde ik er zo dicht mogelijk bijkomen. De geit die tegenover me stond, liet zich aanvankelijk gewillig aaien, maar vanaf ik mijn rug draaide at het verdraaide beest mijn paardenstaartje op. Enkele jaren later was ik dit voorval al weer vergeten, en bij een volgend bezoek aan de kinderboerderij, begaf ik me, zij het met iets minder enthousiasme, opnieuw onder de geiten. Enkele kwamen vriendelijk aan mijn trui snuffelen, maar plots kwam de oppergeit met vaste tred op me af om me met haar hoorns een heuse stomp in mijn buik te geven. Sindsdien hou ik niet meer van geiten.

Nu, je zal denken, geen probleem toch, waar kom je tegenwoordig nog geiten tegen? Wel, het lot wil dat er van tijd tot tijd een geit mijn pad kruist. Enkele jaren geleden waren Yves en ik op vakantie in Turkije. Na drie weken rond te hebben getrokken in het binnenland, zonder ook maar één wilde geit tegen te komen, plakten we er nog een aantal daagjes zee aan. Op een bepaald moment was ik enkele ogenblikken alleen op het strand, toen er plotseling een geit op me afkwam. Mijn eerste reactie was uiteraard verbazing: “Waar komt dat beest in godsnaam vandaan?” Hoe dichter de geit naderde, hoe zenuwachtiger ik echter werd. Net toen de killergeit dreigend haar tanden liet zien, kwam daar gelukkig mijn held aan, en verjoeg de geit, zoals het helden nu eenmaal betaamt, in een mum van tijd.

En het lot zou natuurlijk het lot niet zijn, moest ik ook hier op Martinique geen aanvaring hebben met mijn meest gevreesde dier op aarde. Tijdens een bezoek aan de ‘Habitation Clément’, was ik met mijn plannetje aan het ronddwalen door de tuin. Er stond aangegeven dat als je een klein ommetje maakte, je ook nog de oude molen kon bezoeken, die zodus iets verderop stond. Vol goeie moed ging ik op pad, door de tuin, langs de rietsuikervelden, een heuvel op. Na een poosje wandelen, kwam het in me op dat ik wel eens verkeerd zou kunnen gelopen zijn, en ging in de schaduw van een aantal bomen staan om mijn plannetje nog eens te bestuderen. Plots hoorde ik in de niet zo verre verte een geit mekkeren. En nog een. En een derde. Ik keek op. Daar stonden ze, met hun drieën, bovenaan de heuvel. Ze keken naar me en ik keek terug. Nog voor ik het goed en wel besefte, sprongen de satan-lookalikes vooruit en kwamen op me afgestormd. Een seconde lang verstijfde ik (“Niet weer!” kreunend in mezelf) en zette het op een lopen. Ik rende alsof mijn leven er van af hing (en dat deed het ook!) helemaal de heuvel af. In de verte aanschouwden enkele toeristen het tafereel met lichte verbazing. Het verhaal is gelukkig goed afgelopen (de geiten bleken niet zozeer in mij geinteresseerd te zijn, als wel in nog een vierde geit, die ik niet had opgemerkt, en onderaan de heuvel stond), maar het had toch weeral niet veel gescheeld.

Toen ik diezelfde avond thuiskwam, uitgeput en uitgehongerd van al dat rennen, plofte ik in de zetel. Met een glaasje witte wijn, en een aantal toastjes. Mèt geitenkaas. Lekker.


maandag 11 augustus 2008

Pas de rhum, pas de prière

Een blog beginnen is één ding, hem onderhouden is iets anders. Al een hele week pieker ik me suf over wat deze keer te schrijven - zo veel spannende dingen gebeuren hier namelijk niet. Na een heleboel verfrommelde kladjes, besluit ik het over een andere boeg te gooien en te schrijven over iets typisch van Martinique. Elke plaats ter wereld, hoe klein ook, heeft immers zijn eigen specialiteit, zo ook Martinique. En die van Martinique is… Juist. Rum.

Om in de goeie sfeer te komen en de nodige inspiratie op te doen, schenk ik me alvast een glaasje rum in. Niks beters om een werkstuk te staven, dan een case-study. Als rasechte Martiniquaise heb ik ondertussen al een aantal goeie flessen rum in huis, van zowel verschillende merken als van verschillende jaartallen. Zelf verkies ik de Royal Ambré van Saint James, een ‘rhum paille’, wat wil zeggen dat hij 18 maanden in een eikenhouten vat heeft gerijpt, en zoals de naam het zegt, strogeel van kleur is. Deze rum leent zich bovendien uitstekend tot het maken van een goeie ‘ti punch. De ‘ti punch is voor Martinique wat pastis is voor Frankrijk: het wordt gedronken op elk uur van de dag, voornamelijk door mannen (en door mij!) en is ook erg verfrissend. De basis is uiteraard rum, aangelengd met een beetje sap van een uitgeperste limoen en suikersiroop. De echte Martiniquais drinken het zonder ijs, maar gezien de tropische temperatuur heb ik zelf toch liever met. Zo ook op dit eigenste moment, en voor de handigheid deze keer met een rietje.

De beste rum ter wereld vind je hier, zo wordt gezegd. Martinique heeft een heuse rum-route: over het hele eiland liggen verschillende distillerieën verspreid, die je kan bezoeken en waar je rum kan gaan proeven. Allemaal heb ik ze nog niet bezocht, maar wel de belangrijkste. De mooiste is zonder twijfel l’habitation Clément. Het landgoed is adembenemend mooi: prachtige tuinen, afgewisseld door oude gebouwen en opslagplaatsen vol vaten rum, met als kers op de taart de woning van de oprichter. Helemaal ingericht met koloniale meubelen en oude schilderijen, is het de parel van de rum-route. In 1991 vond hier trouwens een ontmoeting plaats tussen George Bush sr. en Président Mitterand in het kader van de Golfoorlog. Ik ken slechtere plaatsen voor een partijtje Stratego.

Mijn favoriet is echter de distillerie van Saint James in Sainte-Marie. Naast de gedocumenteerde uitleg over ‘the making of’ is er een grappig museum met oude reclamecampagnes van Saint James, waarin – geloof het of niet - de rum wordt aangeprezen als sportdrank. Je vindt er ook een aantal relikwieën van voor, tijdens en na de grote vulkaanuitbarsting van 1902, zoals glazen flessen die helemaal vervormd werden door de hitte van de lava. Het leukste van het hele bezoek is echter “les rails de la canne a sucre”, een oud treintje dat zich een weg baant door de plantages. Heerlijk vind ik het om tjokkend tussen het groen, helemaal weg te dromen…

Buiten is het broeierig heet. Ik zit op de trein en staar naar buiten. Ik draag een lange witte jurk met linten, een hoed en een parasol. Zwarte mannen blinkend van het zweet, rooien de geblakerde stengels suikerriet die werden afgebrand om slangen en spinnen te verjagen. Ze werken ritmisch en zingen creoolse liederen. Ossen trekken zware karren vol rietsuiker. Het hout kreunt onder het gewicht. Tussen al de bedrijvigheid rijden opzichters op bruine paarden. Eentje van hen komt naast de trein rijden, en groet me. “Bonjour Mademoiselle”, zegt hij, terwijl hij zijn hoed afneemt. Ik glimlach en knik terug. De mensen langs de kant van de weg stoppen en wuiven naar me. Ze lachen. Ik wuif en lach terug. De trein tuft voort.

SLUUURP SLUUUUUUUURRRRRP.

Mijn glas is leeg. Tijd voor een refill. Op Martinique geldt: “Pas de rhum, pas de prière”. Vrij vertaald: Geen inspiratie zonder rum.


maandag 4 augustus 2008

Saison cyclonique

Ik heb een ochtendhumeur. Elke dag. Niet elke dag even erg, maar wel elke dag, en met een gemiddelde van laat ons zeggen 7/10. Nog voor ik mijn ogen open doe, weet ik al hoe het met me gesteld is en welke score mijn ochtenhumeur die dag haalt. Deze ochtend is het een ruime 11/10. Midden in het orkaanseizoen, een cycloon van categorie 5 op de schaal van Saffir-Simpson boven mijn bed.

Op dagen zoals deze, sta ik niet meteen op. Met mijn ogen dicht blijf ik in bed liggen, wachtend, hopend dat de storm zal gaan liggen, wat bovendien vaak lukt. Meestal ben ik na een half uurtje terug bij de gemiddelde 7/10. Voorwaarde is wel dat niemand me stoort, want dat is nefast. Extra voeding voor de orkaan.

Mijn ouders dachten vroeger altijd dat ik me had overslapen, en dat is nog niet veranderd, zo blijkt. Op dit moment is mijn vader op bezoek, en is hij het die vol goeie bedoelingen (en heel veel moed) op mijn deur komt kloppen. Ik hoor hem al aankomen. “Waag het niet!” denk ik bij mezelf, “loop gewoon door, als je leven je lief is. Doe het niet!” KLOPKLOPKLOP. “Hoe haalt hij het in zijn hoofd? Ok, gewoon negeren, die gaat wel weer weg.” 3 seconden stilte. KLOPKLOPKLOPKLOP. “JA PAPA, IK BEN WAKKER” brul ik, en schrik heel even van mijn eigen onvriendelijkheid, een gevoel dat nog geen seconde later weer genadeloos van de kaart wordt geveegd. Mijn dag is om zeep, het heeft geen zin om nog te proberen er iets aan te doen, dus sta ik maar meteen op. Op minder dan een kwartier ben ik vertrekkensklaar, en spurt ik naar mijn auto, hopend dat er ergens een monsterfile staat, zodat ik de komende uren verzekerd ben van rust en kalmte en niemand die me stoort. Het zit me niet mee vandaag. Geen file.

Onderweg zet ik de radio aan. De meeste radiostations spelen hier enkel zouk. Zouk is de plaatselijke muziekstijl en is een mix van afrikaanse ritmes, R&B en met een vleugje rap. Niet meteen mijn ding. Gelukkig heb ik een radiostation gevonden dat “europese” muziek speelt. Behalve vandaag dus. “Saint Valentin, le quatorze Fevrier…” jengelt een man op een zeemzoet melodietje. “Het is AUGUSTUS” schreeuw ik “HOU GODVERDOMME JE BEK!” De radio gaat weer uit. De andere bestuurders beginnen raar naar me te kijken, en het kan me niet schelen wat ze van me denken. Ze moeten me maar met rust laten. Iedereen weet dat ze me ‘s morgens met rust moeten laten. Zelfs mijn broer, die mijn beste vriend is en een van de weinigen die me in een mum van tijd de slappe lach kan bezorgen, kijkt wel uit zijn ogen als hij me ‘s morgens tegenkomt. Nee, ik kan weinig mensen verdragen ‘s morgens vroeg, behalve…

Mijn telefoon rinkelt. Ook dat nog. Het is Yves, dus ik neem op. “Hoi”, zegt ie, “hoe gaat het vandaag met je?”. “Ik heb een ochtenhumeur” brom ik. “Dat hoor ik. Hoe komt het?” Dus ik vertel, over mijn ellendige ochtend en over de zouk en waarom niemand me met rust kan laten, en het regent bovendien, en waarom verhuis ik in godsnaam naar de andere kant van de wereld als het hier toch regent, en de martiniquais kunnen niet autorijden, en iedereen is stom en de wereld is slecht. “Zo.”, zegt ie. “Ja”, jammer ik. Tenminste iemand die me begrijpt. “Hoe gaat het met jou?” vraag ik. “Goed.” Hij is aan het werk en vertelt over de schippers, en al hun wilde verhalen. Ik ben gek op wilde verhalen. “Echt waar?” vraag ik om de twee zinnen en “nee, dat kan toch niet!” en “meen je dat serieus?”. Ik ga helemaal op in het verhaal en zie alle intriges zo voor me. Geweldig vind ik het. “Zo lief, ik moet weer aan het werk”, zegt ie plots. “Nog een fijne dag he”. “Ja”, zeg ik, “jij ook”. We leggen in en ik zie dat ik ondertussen op de parking van het werk sta. Ik stap uit. De zon schijnt. Heel even doe ik mijn ogen dicht en glimlach.

Ik? Een ochtenhumeur? Hoe kom je erbij?